ECLI:NL:RBDHA:2025:6580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
C/09/679418 / JE RK 25-179 & C/09/681929 / JE RK 25-452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

Op 27 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd wordt tot 5 april 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening tot 5 oktober 2025. De kinderrechter oordeelt dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige], die angstgevoelens vertoont en problemen heeft met zindelijkheid. Ondanks eerdere veiligheidsafspraken is gebleken dat de ouders zich hier niet aan hebben gehouden, wat heeft geleid tot onbegeleid contact tussen [minderjarige] en zijn vader, wat niet in het belang van het kind is. De kinderrechter heeft ook de zorgen van de gecertificeerde instelling meegenomen, die heeft aangegeven dat er vermoedens zijn van seksueel misbruik. De moeder en grootmoeder moederszijde zijn als belanghebbenden aangemerkt, maar de vader is niet verschenen op de zitting. De kinderrechter heeft besloten dat de veiligheid van [minderjarige] niet gewaarborgd kan worden in de huidige thuissituatie en dat een gezinsgerichte voorziening noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om een schriftelijke update te sturen voor de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaakgegevens:
I. C/09/679418 / JE RK 25-179
II. C/09/681929 / JE RK 25-452
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter
I.
verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
II.
toestemming wijziging verblijf (ex art. 1:265i BW)
in de zaak van
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
[grootmoeder moederszijde],
hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift I met bijlagen, ontvangen op 30 januari 2025;
  • het verzoekschrift II met bijlagen, ontvangen op 19 maart 2025;
  • het gewijzigde verzoek verblijfplaats van 24 maart 2025;
  • het raadsadvies van 24 maart 2025;
  • het nagezonden stuk, inhoudende de brief van GGZ-Delfland, van de gecertificeerde instelling van 24 maart 2025.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de grootmoeder moederszijde;
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is gedurende het huwelijk tussen de vader en de moeder geboren.
2.2.
Het huwelijk van de ouders is door echtscheiding ontbonden.
2.3.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
[minderjarige] verblijft afwisselend bij de moeder en bij de grootmoeder moederszijde.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 april 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 5 april 2025.
2.6.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 oktober 2024 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 5 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarnaast verzoekt de gecertificeerde instelling verzoekt toestemming te verlenen voor wijziging in het verblijf van [minderjarige]
3.2.
De gecertificeerde instelling motiveert de verzoeken zowel schriftelijk als mondeling tijdens de zitting als volgt. De familie heeft zich niet gehouden aan de veiligheidsafspraken. [minderjarige] heeft regelmatig contact gehad met zijn vader, zowel bij moeder als bij opa en oma vaderszijde, terwijl afgesproken was dat dat niet zou gebeuren vanwege de vermoedens van seksueel misbruik. [minderjarige] vertoont zorgwekkende signalen, zoals spanning en onzindelijkheid, mogelijk omdat hij geheimen moet bewaren. VUHP was intensief betrokken, maar door dreigingen van de vader begeleiden zij de moeder en de vader niet meer. Dit heeft geleid tot verlies van zicht op de situatie. Ook de school uit wekelijks zorgen over [minderjarige] , omdat hij belast lijkt met volwassen problematiek en geheimen moet bewaren. Het contact met de vader blijft een zorgpunt, niet alleen voor [minderjarige] , maar ook voor het bredere netwerk. Verder uit de gecertificeerde instelling zorgen over het feit dat de oma van de halfbroer van [minderjarige] meer informatie heeft gegeven over het vermeende seksueel misbruik vanuit de vader naar de halfbroer van [minderjarige] . GGZ Delfland bevestigt tijdens een overleg deze verhalen. Het was bij de gecertificeerde instelling niet bekend dat er mogelijk sprake is van een circuit van kindermisbruikers en dat het misbruik er op deze heftige manier heeft uitgezien, volgens de halfbroer van [minderjarige] . Daarnaast heeft de moeder hulp nodig via de GGZ om haar rol als moeder beter te vervullen. [minderjarige] is aangemeld voor speltherapie bij GGZ-Delfland, maar zijn behandeling loopt nog. Omdat de doelen nog niet behaald zijn en de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] nog aanwezig zijn, is het van belang dat de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing worden verlengd.
3.3.
De gecertificeerde instelling verzoekt toestemming te verlenen voor wijziging in het verblijf van [minderjarige] . Er is afgesproken dat de betrokkenen zich aan de veiligheidsafspraken moeten houden en dat er geen onbegeleid contact tussen [minderjarige] en zijn vader plaatsvindt. In februari 2025 meldde VUHP aan de gecertificeerde instelling dat [minderjarige] zei dat zijn vader bij de moeder thuis kwam, wat eigenlijk niet mocht, maar zijn vader dit graag wilde. Op 4 maart 2025 meldde [minderjarige] op school dat hij bij grootouders vaderszijde op de camping was en dat zijn ouders samen naar een feestje gingen. De oma vaderszijde gaf tegenstrijdige antwoorden toen ze werd bevraagd over de vader. Op 12 maart 2025 vertelde [minderjarige] dat hij zijn vader soms zonder begeleiding ziet en met moeder en halfbroer in zijn bed slaapt, wat hij niet leuk vindt. Het is duidelijk dat de ouders zich niet aan de veiligheidsafspraken houden, ondanks de duidelijke rechterlijke beschikking van 25 november 2025. De gecertifieerde instelling geeft ter zitting aan een gezinshuis te hebben gevonden. Het is een kleinschalig gezinshuis dat passende zorg en veiligheid aan [minderjarige] kan geven.

4.De standpunten

4.1.
De moeder geeft aan dat zij zich niet aan de veiligheidsafspraken heeft gehouden en zichzelf dat erg kwalijk neemt. De moeder stelde gezinsopname als alternatief voor uithuisplaatsing voor, maar dit was helaas niet mogelijk. Haar eigen behandeling heeft zij gestaakt omdat de halfbroer van [minderjarige] ook bij haar kwam wonen en hij niet naar school ging. Daarnaast had de moeder geen klik met de behandelaar en de voorgesteld therapie. De moeder vreest dat een plaatsing in een gezinshuis niet goed is voor [minderjarige] .
4.2.
De grootmoeder moederszijde geeft aan dat [minderjarige] niet volledig bij haar kan wonen, met name door haar werk. Wel zou zij de zorg kunnen delen in de vorm van een 50-50 regeling met bijvoorbeeld een ander pleeggezin. Verder geeft de grootmoeder moederszijde aan dat de vader er bij haar niet inkomt. Zij geeft aan dat een pleeggezin een betere optie is voor [minderjarige] , omdat er veel kinderen wonen in een gezinshuis en dit veel te druk is voor [minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Op grond van artikel 1:265i BW, eerste lid BW behoeft de gecertificeerde instelling toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. De kinderrechter is van oordeel dat de wijziging van het verblijf van [minderjarige] toegewezen kan worden.
5.3.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er is nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Er zijn nog steeds grote zorgen over stabiliteit en veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] heeft angstgevoelens en heeft moeite met zijn zindelijkheid en school maakt zich grote zorgen. Hij krijgt in verband daarmee speltherapie bij GGZ Delfland. Ondanks de duidelijke veiligheidsafspraken die zijn gemaakt vanwege de vermoedens van seksueel misbruik en de toezeggingen dat alle betrokkenen zich daaraan zouden houden heeft [minderjarige] meerdere malen onbegeleid contact met zijn vader gehad. . De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar. [1]
5.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] Op de vorige zitting hebben betrokkene aangegeven zich aan de opgestelde veiligheidsafspraken te houden, zodat de veiligheid van [minderjarige] gewaarborgd kon blijven en [minderjarige] niet van woonplek zou moeten veranderen aangezien [minderjarige] belang heeft aan stabiliteit. De afgelopen periode is gebleken dat betrokkenen zich niet aan de veiligheidsafspraken hebben gehouden. Mede gelet op de signalen van het halfbroertje van [minderjarige] over het geweld en het seksueel misbruik door zijn stiefvader, de vader van [minderjarige] , en het feit dat GGZ Delfland heeft aangegeven geen reden te hebben om daaraan te twijfelen, kan [minderjarige] geen dag langer aan de risico’s van onbegeleide omgang met zijn vader worden blootgesteld. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van zes maanden en voor het overige aanhouden. De moeder heeft ter zitting aangegeven voorgoed het contact met de vader te hebben verbroken. De komende periode moet uitwijzen of de moeder in staat blijft om weerstand te bieden tegen de vader zodat de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie gewaarborgd kan worden.
5.5.
In het belang van [minderjarige] , acht de kinderrechter het nu echter noodzakelijk dat [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening zal worden geplaatst, omdat zijn veiligheid bij de moeder onvoldoende gewaarborgd is. De grootmoeder moederszijde heeft aangegeven niet de volledige zorg van [minderjarige] te kunnen dragen. Wel geeft zij aan open te staan voor de helft van de zorg. De kinderrechter vertrouwt erop dat de gecertificeerde instelling zich ervoor zal inspannen het contact tussen de grootmoeder moederszijde en [minderjarige] in stand te laten. De grootmoeder moederszijde is namelijk ook een belangrijk hechtingsfiguur voor [minderjarige] . Uiteraard is ook het contact tussen de moeder en [minderjarige] van groot belang tijdens de uithuisplaatsing en de gecertificeerde instelling dient er op toe te zien hoe dit op een veilige en verantwoorde manier kan plaatsvinden.
5.6.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk één week voor de nog ander te bepalen zitting een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbenden te sturen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 5 april 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening tot 5 oktober 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen
voor 5 oktober 2025, bij mr. M.F. Baaij;
6.5.
gelast de griffier tegen voornoemde zitting op te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat.
6.6.
draagt de gecertificeerde instelling op om uiterlijk één week voor de zittingsdatum een schriftelijke update te sturen, zoals in 5.6. nader is omschreven.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025 door mr. M.F. Baaij, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier, en op schrift gesteld op 14 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.