ECLI:NL:RBDHA:2025:6555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
09/341747-24, 13/406105-24 (ttz.gev.) en 23/002570-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plofkraak in Delft en Amsterdam met explosieven, vrijspraak levensgevaar, veroordeling tot gevangenisstraf

Op 18 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij plofkraken in Delft en Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van explosies en poging tot diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 17 april 2024 bij een geldautomaat van het GWK Travelex in Delft explosieven zijn gebruikt, maar dat de verdachte niet in beslissende mate kon worden bewezen dat er levensgevaar was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onderdeel levensgevaar, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij gevaar voor zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen, waaronder Travelex N.V. en NS Groep N.V., die schadevergoeding hebben geëist. De rechtbank heeft de vorderingen van NS Groep N.V. niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft een deel van de vordering van Travelex N.V. toegewezen. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/341747-24, 13/406105-24 (ttz.gev.) en 23/002570-20 (tul)
Datum uitspraak: 18 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
op dit moment uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 januari 2025 (regie) en 4 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. K. Canatan naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt - kort gezegd - van het volgende verdacht:
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/341747-24 (hierna: dagvaarding I):
feit 1: opzettelijk teweegbrengen van een of meerdere explosies, tezamen en in vereniging, op 17 april 2024 bij een geldautomaat van het GWK Travelex in Delft;
feit 2: poging tot diefstal (gekwalificeerd) op 17 april 2024 van geld van het GWK Travelex in Delft;
feit 3: voorbereiding van het teweegbrengen van een explosie, tezamen en in vereniging, en/of voorbereiding van diefstal (gekwalificeerd) op 10 mei 2024 in Assen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 13/406105-24 (hierna: dagvaarding II):
feit 1: diefstal (gekwalificeerd) op 26 maart 2024 van geld van Travelex N.V. in Amsterdam;
feit 2: opzettelijk teweegbrengen van een explosie, tezamen en in vereniging, op 26 maart 2024 bij een geldautomaat van Travelex N.V. in Amsterdam.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal, voor zover van belang, hieronder worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Op specifieke standpunten van de raadsman zal, voor zover van belang, hieronder worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I, feiten 1 en 2
Betrokkenheid verdachte
In de nacht van 17 april 2024 heeft een tweetal explosies bij het GWK Travelex in het treinstation in het centrum van Delft plaatsgevonden, waarbij is geprobeerd de kluis van de geldautomaat open te breken. Dat laatste is niet gelukt, want de daders hebben de inhoud van de kluis niet kunnen bereiken en zij hebben het pand kort na de tweede explosie verlaten. Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte NN1 was, en dat hij samen met NN2 (verdachte [medeverdachte 1] , hierna: [medeverdachte 1] ) op een motorscooter zonder werkend achterlicht naar station Delft is gereden, waarna hij samen met [medeverdachte 1] de explosieven in het station heeft aangebracht en heeft laten ontploffen.
Berust bewezenverklaring in beslissende mate op OVC-gesprek?
De raadsman heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), zonder dat het ontbreken van die gelegenheid kan worden gecompenseerd. Hij heeft zich immers ter terechtzitting als getuige op zijn verschoningsrecht beroepen. Het is volgens de raadsman de vraag of het proces als geheel eerlijk is verlopen, omdat een eventuele bewezenverklaring in beslissende mate gebaseerd zal zijn op het OVC-gesprek dat de medeverdachte [medeverdachte 2] op 11 juli 2024 in de Volkswagen Polo met een onbekende man (NNM) heeft gevoerd. De rechtbank is echter van oordeel dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate
(‘sole and decisive’) berust op die verklaring.
Daartoe is redengevend dat voor de plofkraak in Delft onder andere een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] , op naam van [medeverdachte 2] , en een motorscooter, zonder werkend achterlicht, zijn gebruikt. In de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 2] is op 10 april 2024 een foto gemaakt van een persoon op een motorscooter zonder werkend achterlicht. Die persoon vertoont gelijkenissen met de verdachte. Dit biedt steun voor de verklaring van [medeverdachte 2] in het OVC-gesprek dat NN1, die al lopend op beelden van Team West is te zien, “ [bijnaam] ” is, wat de onbekende man tijdens dat gesprek ook heeft bevestigd. De naam ‘ [bijnaam] ’ vertoont opvallende gelijkenissen met de tweede naam van de verdachte, [verdachte] . In het OVC-gesprek wordt door [medeverdachte 2] in relatie tot ‘ [bijnaam] ’ benoemd ‘dat hij in [plaats] zit’. Uit de politiesystemen bleek dat de verdachte ten tijde van het gesprek gedetineerd zat in [plaats] . Dat de uitlatingen van [medeverdachte 2] betrekking hadden op de verdachte vindt dan ook steun in deze informatie. Bovendien is ten aanzien van de verdachte op 10 mei 2024 een registratie opgemaakt voor het rijden zonder rijbewijs in Rotterdam. Hij was toen de bestuurder van de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] . Dat biedt steun voor de uitlatingen van [medeverdachte 2] in het OVC-gesprek dat “ze al weten dat hij in die auto reed” en dat “hij is opgepakt met die waggie”, waarna kennelijk voornoemde beelden van Omroep West door [medeverdachte 2] en de onbekende man worden bekeken.
Bovendien had het snapchataccount ‘ [snapchataccount] ’, dat aan de verdachte wordt toegeschreven, vanaf 2017 tot en met juni 2024 dagelijks contact met [medeverdachte 2] . Ook [medeverdachte 1] had, in de periode 12 maart 2024 tot en met maart 2024, 27 keer telefonisch contact met voornoemd snapchataccount. Door het snapchataccount ‘ [snapchataccount] ’ is op 20 maart 2024 naar [medeverdachte 1] een screenshot van de RDW gestuurd, waarbij een motorscooter Yamaha XP500 met kenteken [kenteken 2] is bevraagd. Deze motorscooter stond als gestolen geregistreerd. Tussen ‘ [snapchataccount] ’ en [medeverdachte 1] ging het op 20 maart 2024 over het regelen van een garagebox en een bus, kennelijk voor de opslag en het vervoer van een motorscooter. De foto’s van de motorscooter, aangetroffen op de telefoon van [medeverdachte 1] zijn vergeleken met de camerabeelden, afkomstig van een beveiligingscamera bij het centraal station Delft en deze vertonen gelijkenissen, onder meer op een belangrijk punt: een niet werkend achterlicht. Over de gestolen motorscooter wordt door [medeverdachte 2] op 11 juli 2024 gesproken en het voorgaande biedt dan ook nog meer steun voor de gedachte dat NN1 de verdachte is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 2] , afgelegd in zijn auto op 11 juli 2024, voor het bewijs kan worden gebezigd, omdat de verklaring op diverse belangrijke onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Was levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten?
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, voor de persoon die op het bankje zat (GE1) en voor een voorbijganger, die bij de Relay-winkel zat (GE2). De raadsman heeft bepleit dat van geen van beide sprake is en dat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat het NFI heeft uiteengezet dat – de rechtbank begrijpt – voor beide explosies in totaal 500 gram flitspoeder is gebruikt. Verder is uiteengezet dat door de drukgolf en de hitte van de explosies tot op een afstand van enkele meters ernstig lichamelijk letsel te duchten was. Tot op een afstand van tientallen meters was er nog gevaar voor gehoorschade (al dan niet permanent).
De rechtbank kan echter aan de hand van het onderzoek ter terechtzitting enkel vaststellen dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat met rondvliegend glas en vallend puin van de
eersteexplosie gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij GE1, de persoon op het bankje, te duchten was. Van GE2 is immers onbekend wat de afstand tussen hem en de eerste ontploffing was. Bij de tweede explosie waren GE1 en GE2 niet meer in het pand aanwezig. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de verdachte partieel zal vrijspreken, voor zover het tenlastegelegde onder 1 ziet op levensgevaar.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 3
In de op 10 mei 2024 in Assen aangetroffen Skoda werd een jas met onder meer het paspoort van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft voor deze omstandigheid ter terechtzitting geen redelijke verklaring kunnen geven. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt verder dat hij de Skoda aan de medeverdachte [medeverdachte 2] had meegegeven, nadat die zijn Volkswagen Polo bij hem ter reparatie had achtergelaten. De verdachte werd op 10 mei 2024 ’s avonds als bestuurder van die Polo staandegehouden. Dit betekent dat de Polo van [medeverdachte 2] eerder die dag moet zijn opgehaald bij [naam 1] . [naam 1] heeft over het ophalen van de Polo bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 2] toen een andere jongen bij zich had. [medeverdachte 2] vertelde [naam 1] toen dat die jongen in de Skoda had gereden en dat hij geen rijbewijs had. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij op 10 mei 2024 niet beschikte over een rijbewijs. De verdachte heeft ter terechtzitting verder geen helder antwoord kunnen geven op de vraag hoe hij op 10 mei 2024 aan de Polo van [medeverdachte 2] was gekomen. De rechtbank gaat er bij die stand van zaken van uit dat
hijdegene is geweest die de Polo samen met [medeverdachte 2] op 10 mei 2024 heeft opgehaald bij [naam 1] en over wie [medeverdachte 2] tijdens het OVC-gesprek van 10 juli 2024 zei dat hij die nacht zonder rijbewijs in de Skoda had gereden. De rechtbank kent gelet op de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, geen waarde toe aan de omstandigheid dat [naam 1] ook heeft verklaard dat ‘volgens hem’ die andere jongen [naam 2] heette en dat hij tegen de raadsman van de verdachte zei dat het niet diens cliënt was, die had gereden.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, waaronder de bevindingen over de in de Skoda aangetroffen voorwerpen, met voldoende bepaaldheid blijkt dat de voorbereidingshandelingen en -middelen alsmede het opzet van de verdachte en zijn mededader waren gericht op het teweegbrengen van een ontploffing. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de verdachte (uitgaande van de bewezenverklaring van de overige feiten in deze zaak en de bewijsvoering) zich kort vóór 10 mei 2024 had schuldig gemaakt aan twee andere plofkraken in het holst van de nacht, waarvan één samen met dezelfde mededader, en waarbij soortgelijke voorwerpen waren gebruikt als nu werden aangetroffen.
Ten aanzien van dagvaarding II
Bij het teweegbrengen van de explosie op station Amsterdam Zuid is - als onderdeel van het explosief - een elektradraad gebruikt. Deze is achtergebleven op de plaats delict. De draad is bemonsterd, onder meer aan een van de uiteinden. Daar is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Dit mengprofiel is ongeveer 460 miljoen keer waarschijnlijker wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van de verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van drie willekeurige onbekende personen. Voor het aantreffen van dit DNA-spoor op een voor het teweegbrengen van de ontploffing cruciaal voorwerp, heeft de verdachte ter terechtzitting geen aannemelijke verklaring gegeven. De rechtbank betrekt deze omstandigheid bij haar oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank wordt in dat oordeel verder gesterkt door de historische verkeersgegevens van verdachtes telefoonnummer. Daaruit blijkt dat hij zich op 26 maart 2024 tussen 1:37 uur en 3:08 uur verplaatste van Maarssen naar Amsterdam. Op laatstgenoemd tijdstip kort vóór de plofkraak alsmede vlak daarna, om 4:35 uur, werd een zendmast aan de Florijn in Amsterdam aangestraald. De daders van de plofkraak zijn tenslotte gevlucht in de richting van die zendmast, met een motorscooter zonder werkend achterlicht. Dit gegeven draagt ook bij aan het bewijs, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte slechts zes dagen vóór de plofkraak in Amsterdam met de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gechat over een gestolen motorscooter, die vervolgens in dezelfde periode door hem werd gebruikt bij de plofkraak in Delft, en die ook geen werkend achterlicht bleek te hebben. Dit alles maakt dat de rechtbank ervan overtuigd is dat de verdachte een van de twee daders van de plofkraak in Amsterdam is geweest.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 van dagvaarding I en de feiten 1 en 2 van dagvaarding II van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I:
1
hij op 17 april 2024 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in/bij treinstation Delft meerdere explosieven op de toegangsdeur en de geldautomaat van het GWK Travelex aan te brengen
en vervolgens explosieven op die toegangsdeur en die geldautomaat tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezigen in het stationsgebouw en
- gemeen gevaar voor goederen, te weten die geldautomaat en de panden en goederen in het stationsgebouw waar die geldautomaat zich bevond te duchten was;
2
hij op 17 april 2024 te Delft tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om geld dat geheel of ten dele aan het GWK Travelex (Delft) en/of Travelex N.V., toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, explosieven
heeftaangebracht in/op/aan de toegangsdeur van het GWK en vervolgens in/op/aan de geldautomaat van het GWK en vervolgens die geldautomaat heeft doen exploderen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 10 mei 2024 te Assen tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweeg brengen van een ontploffing (artikel 157 ahf/sub 1 en ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen en
eenvervoermiddel, te weten, samen met zijn mededader,
- een auto (met kenteken [kenteken 3] ),
- drie telefoons en meerdere Lyca simkaarten,
- handschoenen,
- schoenovertrekken en/of schoenen,
- mondkapjes,
- een regenjas,
- balaclava,
- een schoonmaakfles
enschoonmaakdoekje,
- een breekijzer,
- twee aluminium buizen,
- twee hoofdlampen en/of een zaklamp, en
-
tiewrapsbestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van dagvaarding II
1
hij op 26 maart 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van €10.910,-, dat geheel aan Travelex N.V. toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak
enverbreking;
2
hij op 26 maart 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
- één
explosiefop/aan de geldautomaat van Travelex N.V. (in het pand van de NS Ticket & Service-winkel) gelegen aan het Zuidplein 10 aan te brengen/te bevestigen, en
- vervolgens
dat explosieftot ontploffing te brengen en/of te laten brengen terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die geldautomaat, het pand en het (trein)station waarin die geldautomaat zich bevond te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn vordering rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij strafoplegging verzocht ernstig rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 Sr, aangezien de verdachte in januari 2025 tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden is veroordeeld.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee plofkraken en voorbereiding van een plofkraak, telkens samen met een of meer anderen. Bij de plofkraak in Amsterdam is een groot geldbedrag buitgemaakt. Bij de plofkraak in Delft is het niet gelukt om de kluis open te maken en is dus geen geld gestolen. De daders zijn steeds uiterst professioneel te werk gegaan. De plofkraken werden goed uitgedacht en voorbereid door de daders. Bij de plofkraak in Delft waren twee personen in het station aanwezig toen het eerste explosief afging. Bij de plofkraak in Amsterdam is zeer kort na de explosie een man, die naar het toilet zocht, door de politie weggestuurd. Bij beide plofkraken waren dus personen aanwezig. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, kennelijk puur vanuit eigen financieel gewin, ervoor heeft gekozen om explosieven op openbare plekken tot ontploffing te brengen, in de wetenschap dat op enkele meters mensen aanwezig (kunnen) zijn en dat zij hierdoor mogelijk ernstig letsel kunnen oplopen.
Bovendien zorgen plofkraken in zijn algemeenheid voor veel materiële schade en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ook zien bedrijven zich genoodzaakt hun geldautomaten op steeds minder openbare plekken te plaatsen, waardoor geldautomaten in de toekomst lastiger te bereiken zouden kunnen zijn.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 5 maart 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte op 17 augustus 2022 door de rechtbank Amsterdam en op 21 mei 2021 door het gerechtshof Amsterdam onherroepelijk voor vermogensdelicten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee. Ook blijkt daaruit dat de verdachte op 22 januari 2025, dus na de onderhavige feiten, door de rechtbank Gelderland voor - kort gezegd - een plofkraak in Tiel tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden is veroordeeld. De rechtbank zal hiermee in het kader van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten staat voor een plofkraak, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was, als uitgangspunt twee jaren gevangenisstraf en voor een plofkraak, waarbij levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, drie jaren gevangenisstraf. Bij een voorbereiding is het uitgangspunt dat de straf wordt gehalveerd, conform het bepaalde in artikel 46 Sr. Dit betekent, gelet op de bewezenverklaring, dat als uitgangspunt voor de op te leggen straf zou kunnen gelden een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden, waarbij de rechtbank voor de plofkraak in Delft, hoewel daar sprake is van een poging tot diefstal (gekwalificeerd), ook de in de oriëntatiepunten van het LOVS genoemde 3 jaren gevangenisstraf als uitgangspunt neemt. Er hebben immers twee explosies plaatsgevonden en de omstandigheid dat het geld niet is weggenomen, is slechts een kwestie van toeval geweest.
Alles afwegende en rekening houdend met artikel 63 Sr, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De rechtbank zal dan ook aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van vijf jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
De vorderingen
Ten aanzien van dagvaarding I, feiten 1 en 2
N.S. Groep N.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 75.487,55, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Ook is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Travelex N.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 106.137,27 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Ook is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten aanzien van dagvaarding II
N.S. Groep N.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 123.709,68, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Ook is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, vanwege de bepleite integrale vrijspraak, de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Subsidiair is naar voren gebracht dat ten aanzien van de vorderingen van NS Groep N.V., alleen het eigen risico ad. € 25.000,- voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering van benadeelde partij Travelex N.V. moet niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat twee verschillende personen de vordering hebben ingediend en niet is gebleken dat deze personen namens Travelex N.V. mogen optreden.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen tot schadevergoeding van NS Groep N.V.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van NS Groep N.V., ten aanzien van dagvaarding I, feiten 1 en 2, en dagvaarding II, te veel vragen oproepen. Onduidelijk is bijvoorbeeld welke juridische entiteit schade heeft geleden en welk deel van de schade door een verzekering is vergoed. Uit de door NS Groep N.V. ingediende toelichting volgt dat NS Insurance onder aftrek van het eigen risico de schade zou hebben vergoed aan NS Stations. Verder blijkt uit het dossier dat aangifte is gedaan namens N.V. Nederlandse Spoorwegen. De vorderingen zijn door de verdediging gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar uit de ingediende stukken blijkt dat schade aan de panden is toegebracht, maar dat vooralsnog onvoldoende is onderbouwd dat NS Groep N.V. rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vorderingen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vorderingen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vorderingen daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
De vordering van Travelex N.V.
De verdediging heeft betoogd dat niet is gebleken dat de vordering is ingediend door iemand die gemachtigd is door Travelex N.V. aangezien de vordering twee keer is ingediend. De rechtbank overweegt dat als een persoon die verbonden is aan de rechtspersoon namens de rechtspersoon een vordering instelt en uit het procesdossier (bijvoorbeeld de aangifte) blijkt dat deze persoon een voor de vordering relevante functie heeft binnen de rechtspersoon, een machtiging niet nodig is, want deze persoon is geen derde. In dergelijke gevallen mag van de Hoge Raad al snel worden aangenomen dat die persoon bevoegd is namens de rechtspersoon de vordering in te dienen. Dit alles geldt ook indien door de benadeelde geen stukken zijn overgelegd waaruit expliciet van de bevoegdheid blijkt. De achterliggende gedachte is dat de interne vertegenwoordigingsregeling van de rechtspersoon strekt ter bescherming van de belangen van de rechtspersoon zelf. Zij strekt dus niet ter bescherming van de belangen van de verdachte, zodat die zich er niet al te gemakkelijk op kan beroepen. De heer [naam 3] heeft op 10 mei 2024 aangifte gedaan. Uit deze aangifte blijkt dat hij gemachtigd is als areamanager van Travelex N.V. om aangifte te doen. De vordering tot vergoeding van schade ten bedrage van € 106.137,27 is ingediend door de heer [naam 3] . Het voegingsformulier is door hem ondertekend. Exact dezelfde vordering, met dezelfde omschrijving van de verschillende schadeposten, is tevens ingediend door [naam 4] . Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat de vordering namens Travelex N.V. is ingediend. Travelex N.V. kan dus worden ontvangen in de vordering.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op een gedeelte van de post ‘herstel interieur’ ad. € 6.952,50, de post ‘herstel elektra & beveiligingsinstallatie’ ad.
€ 12.965,88 en de post ‘inkomstenderving’ ad. € 43.331,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is door de verdediging (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij niet onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de overige posten van in totaal
€ 42.887,89, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende (gemotiveerd) betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bij dagvaarding I onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van € 42.887,89.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 42.887,89, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 april 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden van het geval, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daarom in die gevallen niet passend.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 9 december 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 23-002570-20 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2021 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, ten uitvoer wordt gelegd vanwege het niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, aangezien integrale vrijspraak is bepleit.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld arrest was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Bovendien blijkt uit de justitiële documentatie van de verdachte van 5 maart 2025 dat het vonnis van de rechtbank Gelderland van 22 januari 2025, waarbij de vordering van de officier van justitie reeds is toegewezen, nog niet onherroepelijk is. Dat de vordering al eerder is toegewezen, schaadt de belangen van de verdachte niet, omdat een voorwaardelijke straf niet meer dan één keer kan worden geëxecuteerd.

9.De voorlopige hechtenis

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, vanwege de bepleite integrale vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat een veroordelend vonnis onvoldoende grond vormt voor een bevel tot gevangenneming.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de verdachte bij vonnis van de rechtbank Gelderland d.d.
22 januari 2025 tot een gevangenisstraf van 40 maanden is veroordeeld, dat de verdachte daartegen een rechtsmiddel heeft ingesteld en dat in die zaak – kennelijk – een bevel tot voorlopige hechtenis van kracht is. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet daarop, geen gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid is die meebrengt dat
ook in deze zaakeen bevel tot gevangenneming moet worden gegeven. De vordering van de officier van justitie zal dan ook worden afgewezen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 46, 47, 55, 57, 63, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten aanzien van dagvaarding I onder 1, 2 en 3 en de ten aanzien van dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
ten aanzien van feit 1 en 2
eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
en
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en verbreking;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is;
ten aanzien van dagvaarding II:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en verbreking;
en
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (VIJF) JAREN;
wijst af de vordering tot gevangenneming;
ten aanzien van dagvaarding I, feiten 1 en 2
bepaalt dat de benadeelde partij NS Groep N.V. niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt NS Groep N.V. in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Travelex N.V. deels toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen een bedrag van € 42.887,89, aan Travelex N.V., vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 april 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat de benadeelde partij Travelex N.V. voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij Travelex N.V. gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
ten aanzien van dagvaarding II, feiten 1 en 2
bepaalt dat de benadeelde partij NS Groep N.V. niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt NS Groep N.V. in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 10 oktober 2021, gewezen onder parketnummer 23-002570-20, te weten gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Ten aanzien van dagvaarding I
1
hij op of omstreeks 17 april 2024 te Delft, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een ontploffing
teweeg heeft gebracht door in/bij treinstation Delft, een of meerdere explosieven op de toegangsdeur en/of de geldautomaat (van het GWK Travelex) aan te brengen
en/of (vervolgens) explosieven op die toegangsdeur en/of die geldautomaat tot ontploffing te brengen en/of te laten brengen, terwijl daarvan
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezigen in het stationsgebouw en/of voorbijgangers en/of
- gemeen gevaar voor goederen, te weten die geldautomaat en/of de panden en/of goederen in het stationsgebouw waar die geldautomaat zich bevond te duchten was;
2
hij op of omstreeks 17 april 2024 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het GWK Travelex (Delft) en/of Travelex N.V., in elk geval aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming een of
meer explosieven heeft aangebracht in/op/aan de toegangsdeur van het GWK en/of (vervolgens) in/op/aan de geldautomaat en/of van het GWK en/of (vervolgens) die
geldautomaat heeft doen/laten exploderen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 10 mei 2024 te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweeg brengen van een ontploffing (artikel 157 ahf/sub 1 en ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht) en/of een diefstal met braak en verbreking in vereniging (artikel 310 Wetboek van Strafrecht, 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht en 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten, samen met zijn mededader(s),
- een auto (met kenteken [kenteken 3] ),
- drie telefoons en/of meerdere Lyca simkaarten
- handschoenen,
- schoenovertrekken en/of schoenen,
- mondkapjes,
- een regenjas,
- balaclava/bivakmuts,
- een schoonmaakfles met schoonmaakdoekje,
- een breekijzer,
- twee aluminium buizen,
- twee hoofdlampen en/of een zaklamp, en/of
- tie-wraps
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad
ten aanzien van dagvaarding II
1
hij, op of omstreeks 26 maart 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van ongeveer €10.910,-, in elk geval enig goed/geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan Travelex N.V., in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2
hij, op of omstreeks 26 maart 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door
- één of meer explosieven, in elk geval enig explosief materiaal, op/aan de geldautomaat van Travelex N.V. (in het pand van de NS Ticket & Service-winkel) en/of het pand/(trein)station gelegen aan het Zuidplein 10 aan te brengen/te bevestigen, en/of
- ( vervolgens) die explosieven/dat explosieve materiaal tot ontploffing te brengen en/of te laten brengen terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die geldautomaat, het pand en/of het (trein)station waarin die geldautomaat zich bevond, en/of naast gelegen en/of tegenovergelegen panden/woningen en/of straatmeubilair, te duchten was.