ECLI:NL:RBDHA:2025:6547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.16236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Poolse eiser en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een Poolse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 6 april 2025 de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft op 16 april 2025 de zaak behandeld, maar de eiser was niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks inspanningen van de verweerder om de aanwezigheid van de eiser te waarborgen, de afwezigheid van de eiser voor rekening en risico van de verweerder komt. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen. Tevens is aan de eiser een schadevergoeding van € 1.100,- toegekend voor de onterechtelijke vrijheidsontneming gedurende elf dagen. Daarnaast is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16236

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit.
2. De rechtbank overweegt het navolgende over het recht van eiser om aanwezig te zijn bij de zitting.
3. Op 6 april 2025 is de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd. Op 10 april 2025 zijn de vluchtgegevens (vlucht naar Warschau) aan eiser bekendgemaakt. Eiser zou op 16 april 2025 om 14:35 uur naar Polen worden uitgezet. Om die reden is in overleg met verweerder, zoals blijkt uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting, de zitting op 16 april 2025 om 9:30 uur gepland, zodat eiser bij de behandeling van zijn beroep ter zitting aanwezig kon zijn.
4. Eiser is niet ter zitting verschenen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat een afspraak was gemaakt met de regievoerder en DV&O [2] dat eiser om 10:30 uur zou worden opgehaald, zodat hij de behandeling van zijn beroep ter zitting ervoor kon bijwonen. Eiser is uiteindelijk om 9:15 uur door DV&O opgehaald. Hoewel verweerder zich op voorhand heeft ingespannen om eisers aanwezigheidsrecht te kunnen waarborgen, komt eisers afwezigheid op zitting voor rekening en risico van verweerder. Niet in geschil is dat, gelet op deze concrete omstandigheden, de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig is en aan eiser een schadevergoeding toekomt. Het beroep is dan ook in zoverre gegrond. De rechtbank komt gelet hierop niet meer toe aan bespreking van de beroepsgronden dan wel een ambtshalve toetsing van de maatregel van bewaring.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. Gelet op de omstandigheden in deze zaak zal de rechtbank een schadevergoeding toekennen voor elf dagen (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 11 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.100,-.
6. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [3] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 beveelt (voor zover nog van belang) de opheffing van de maatregel van bewaring;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding; en
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,- (achttienhonderdveertien euro).
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Dienst Vervoer & Ondersteuning.
3.Besluit proceskosten bestuursrecht.