ECLI:NL:RBDHA:2025:6522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.10686 NL25.10669 NL25.10674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van minderjarige eiseressen en subsidiaire beschermingsstatus in Duitsland

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van drie minderjarige eiseressen tegen de niet-ontvankelijk verklaringen van hun asielaanvragen. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn en de niet-ontvankelijk verklaringen in stand kunnen blijven. De eiseressen hebben op 10 november 2022 aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze zijn op 5 maart 2024 buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 19 augustus 2024 de minister opgedragen om de aanvragen opnieuw te beoordelen, waarbij rekening gehouden moest worden met de wens om het gezin bijeen te houden. De minister heeft echter op 27 februari 2025 de aanvragen opnieuw niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiseressen een subsidiaire beschermingsstatus in Duitsland hebben, waar hun vader ook internationale bescherming geniet. De rechtbank heeft de beroepen op 10 april 2025 behandeld en vastgesteld dat de minister niet zorgvuldig heeft gehandeld door de ouders van de eiseressen niet te horen. Desondanks heeft de rechtbank besloten de bestreden besluiten in stand te houden, omdat de eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet bij hun vader in Duitsland kunnen verblijven. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10686, NL25.10669, NL25.10674

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres 1,

geboren op [datum],

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres 2,

geboren op [datum],

[naam] V-nummer: [nummer], eiseres 3,

geboren op [datum],
(samen: eiseressen)
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van (de minderjarige) eiseressen tegen de niet-ontvankelijk verklaringen van hun asielaanvragen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn en de niet-ontvankelijk verklaringen van hun asielaanvragen, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in stand kunnen blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseressen hebben op 10 november 2022 aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2.1.
Deze aanvragen zijn bij besluit van 5 maart 2024 buiten behandeling gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 19 augustus 2024 (met zaaknummer NL24.12757) het beroep van eiseressen gegrond verklaard, het besluit van 5 maart 2024 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit op de aanvragen te nemen. De rechtbank heeft daarbij de minister opgedragen om de zaak, ook gelet op de uitkomst van het beroep in de zaken van de ouders (en zusjes en broertjes) van eiseressen, met wie zij een gezin vormen en waarvan de minister de wens heeft uitgesproken dit gezin bijeen te houden, opnieuw te beoordelen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2.2.
De minister heeft op 25 februari 2025 een voornemen uitgebracht. Hierop hebben eiseressen niet gereageerd. Daarop heeft de minister op 27 februari 2025 in afzonderlijke besluiten de aanvragen van eiseressen in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingewet (Vw). Volgens de minister voldoen eiseressen niet aan de voorwaarden voor een afgeleide verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw. Volgens de minister hebben eiseressen sinds 3 september 2017 in Duitsland internationale bescherming, vanwege het feit dat hun vader in Duitsland internationale bescherming heeft sinds 9 augustus 2017. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseressen, gelet op hun afgeleide subsidiaire beschermingsstatus in Duitsland, een zodanige band met Duitsland hebben dat het redelijk is dat zij daarheen terugkeren. Eiseressen zijn opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en naar Duitsland te gaan.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen van eiseressen op 10 april 2025 op zitting gevoegd behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten en beslist in deze uitspraak op de drie afzonderlijke beroepen van eiseressen.

Beoordeling door de rechtbank

Weergave van de procedures van de vader en de moeder van eiseressen
3. De rechtbank overweegt eerst dat in de zaken van zowel de vader als de moeder (en de andere minderjarige kinderen) de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 14 februari 2025 uitspraak heeft gedaan. [1]
3.1.
Hoewel aan eiseressen hun vader aanvankelijk, bij besluit van 1 september 2022 een verblijfsvergunning asiel was verleend, heeft de minister op 5 maart 2024 de aan vader verleende verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht tot 25 juni 2021 ingetrokken, omdat aan vader in Duitsland al een subsidiaire beschermingsstatus is verleend. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in de uitspraak van 14 februari 2025 [2] geoordeeld dat de hier aan de vader verleende verblijfsvergunning terecht met terugwerkende kracht is ingetrokken, omdat de vader ten tijde van de asielaanvraag een internationale beschermingsstatus had in Duitsland en die nog steeds heeft. Ook is overwogen dat de vader zich om die reden naar Duitsland moet begeven.
3.2.
De minister heeft op 5 maart 2024 de asielaanvraag van de moeder, mede namens de drie jongste minderjarige kinderen, niet in behandeling genomen, omdat ingevolge de Dublinverordening Duitsland voor de behandeling van die aanvraag verantwoordelijk is. De Afdeling heeft in de uitspraak van 14 februari 2025 [3] geoordeeld dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat een overdracht van de moeder en de drie jongste kinderen aan Duitsland niet onevenredig hard is. De moeder en haar drie jongste kinderen worden door een overdracht aan Duitsland niet van de vader gescheiden. Verder overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar een brief van 10 januari 2023, dat de drie oudste minderjarige kinderen (eiseressen) een van de vader afgeleide subsidiaire verblijfsstatus hebben in Duitsland. Nu niet is aangevoerd dat die status is ingetrokken of is beëindigd, mag de minister er nog steeds vanuit gaan dat de drie oudste minderjarige kinderen een subsidiaire beschermingsstatus hebben in Duitsland. De Afdeling overweegt voorts: “De minister moet weliswaar opniew op de asielaanvraag van de oudste kinderen beslissen zoals de vreemdeling betoogt, maar dit neemt niet weg dat zij zich naar Duitsland kunnen begeven en dat zij daar internationale bescherming hebben. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat onder deze omstandigheden aan de eenheid van het gezin invulling kan worden gegeven in Duitsland, omdat de vader en de drie oudste minderjarige kinderen daar een subsidiaire beschermingsstatus hebben.”
Beoordeling van de beroepsgronden
De besluiten zijn niet zorgvuldig voorbereid
4. Eiseressen voeren aan dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de ouders van eiseressen, die hun wettelijke vertegenwoordigers zijn, niet zijn gehoord. Verder is de gemachtigde van eiseressen niet op de hoogte gebracht van de voornemens en is maar één dag gegund voor het indienen van een zienswijzen. Hierdoor hebben eiseressen niet de mogelijkheid gehad om zich tegen de voornemens te kunnen verweren.
4.1.
De beroepsgrond dat de ouders van eiseressen, als hun wettelijke vertegenwoordigers, ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om zich ten behoeve van eiseressen te doen horen, slaagt. Uit de rechtbankuitspraak van 19 augustus 2024 kan bovendien worden opgemaakt dat in de eerdere procedure de ouders ook niet in de gelegenheid zijn gesteld zich te doen laten horen, als gevolg waarvan het horen van hen voorafgaand aan het opstellen van het voornemen temeer was aangewezen. In zoverre slaagt deze beroepsgrond.
4.2.
De beroepsgrond dat eiseressen niet tijdig op de hoogte zijn gebracht van de voornemens, slaagt niet. Uit het dossier volgt dat de voornemens op 25 februari 2025 op juiste wijze zijn bekend gemaakt door plaatsing van de documenten in het advocatenportaal. In de dossiers zijn afschriften aangetroffen van de drie voornemens, allen geadresseerd aan de gemachtigde van eiseressen en gedateerd op 25 februari 2025. Uit de door de minister overgelegde print-screen op 9 april 2025 blijkt dat het voornemen op 25 februari 2025 is geregistreerd en dat er op die datum een e-mail is aangemaakt waaruit blijkt dat het voornemen daadwerkelijk in het advocatenportaal is geplaatst. De gemachtigde van eiseressen heeft dit niet betwist. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat vaststaat dat de voornemens op juiste wijze in het advocatenportaal zijn geplaatst en dat eiseressen derhalve op zorgvuldige wijze in de gelegenheid zijn gesteld om een zienswijze op de voornemens in te dienen.
4.3.
De gemachtigde stelt dat de documenten in het portaal niet als ‘ongelezen’ of ‘gelezen’ stonden, waardoor hij de voornemens heeft gemist. Dit komt naar het oordeel van de rechtbank echter voor rekening en risico van eiseressen.
4.4.
Voor zoverre eiseressen aanvoeren dat de termijn voor het indienen van een zienswijze te kort is, faalt ook deze beroepsgrond. In artikel 3.109ca, achtste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is immers bepaald dat de vreemdeling zijn zienswijze op het voornemen schriftelijk naar voren dient te brengen uiterlijk binnen een dag na de dag waarop het voornemen is uitgereikt of toegezonden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waaronder zou moeten worden geoordeeld dat de minister van deze beleidsbepaling had moeten afwijken. Verder doet het betoog van eiseressen dat het na 19 augustus 2024 lang heeft geduurd voordat nieuwe voornemens zijn uitgebracht aan het voorgaande niet af en is ook daarin geen schending van artikel 3:2 van de Awb gelegen.
5. De rechtbank zal het onder 4.1 vastgestelde hoorgebrek met toepassing van artikel 6:22 in samenhang met artikel 8:41a van de Awb passeren en zal dit onder rechtsoverweging 7 en verder nader motiveren.
Besluiten zijn niet deugdelijk gemotiveerd; eiseressen dienen te worden toegelaten tot de nationale asielprocedure
6. De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat vader internationale bescherming heeft in Duitsland en dat eiseressen een van de vader afgeleide beschermingsstatus hebben in Duitsland. Dit wordt door eiseressen niet bestreden.
6.1.
Eiseressen voeren aan dat de minister de bestreden besluiten niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat de minister hen moet toelaten tot de nationale asielprocedure. Zij zien hiervoor aanleiding omdat de feitelijke situatie na de Afdelinguitspraken van 14 februari 2025 is gewijzigd: Op 19 februari 2025 is de overdrachtstermijn in de zaken van de moeder en de, inmiddels, vier overige jonge kinderen verstreken, als gevolg waarvan de asielaanvraag van de moeder en de jongste kinderen vanaf die datum in de nationale procedure worden beoordeeld. Hierdoor is volgens eiseressen terugkeer naar Duitsland voor de moeder en deze vier kinderen niet langer mogelijk. Onder deze omstandigheden kan geen invulling meer worden gegeven aan het gezinsleven in Duitsland, zodat van eiseressen niet kan worden gevergd dat zij daarheen terugkeren. De minister heeft in de bestreden besluiten hiermee ten onrechte geen rekening gehouden.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de motivering in de bestreden besluiten niet deugdelijk is. In de voornemens en de bestreden besluiten is in de motivering geen aandacht besteed aan de gewijzigde feitelijke situatie dat vanaf 19 februari 2025 de overdracht van moeder en de inmiddels vier jonge kinderen niet meer mogelijk is, omdat de overdrachtstermijn op dat moment is verstreken. Bovendien heeft de minister niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de in rechte vaststaande uitspraak van 19 augustus 2024, waarin de rechtbank de minister heeft opgedragen om bij het opnieuw beoordelen van de zaak rekening te houden met de, ook door de minister uitgesproken, wens om het gezin bijeen te houden. De bestreden besluiten geven geen blijk van een motivering in dit verband, noch van de gevolgen van het verstrijken van de overdrachtstermijn, de als gevolg daarvan feitelijke opsplitsing van het gezin en de concrete belangen van eiseressen in dit verband. Louter de motivering van de minister dat de vader van eiseressen in zijn procedure geen bezwaren ten aanzien van Duitsland naar voren heeft gebracht, dat hieruit kan worden afgeleid dat hij in deze zaken van zijn kinderen ook geen bezwaren heeft en ervan kan worden uitgegaan dat eiseressen eveneens geen bezwaren hebben, acht de rechtbank, mede gelet op het voorgaande, niet deugdelijk. In zoverre slaagt deze beroepsgrond van eiseres.
7. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van 6:22 in samenhang met 8:41a van de Awb het onder 4.1 geconstateerde hoorgebrek en het hierboven vastgestelde motiveringsgebrek te passeren en overweegt daartoe het volgende.
7.1.
De minister heeft in deze beroepsprocedure de motivering aangevuld en daarbij gewezen op de beide Afdelingsuitspraken van 14 februari 2025 en de feitelijke gevolgen van het verstrijken van de overdrachtstermijn in de zaken van de moeder en de vier jonge kinderen. De minister blijft zwaarwegend achten dat de vader van eiseressen in Duitsland een internationale beschermingsstatus heeft, dat eiseressen een subsidiaire beschermingsstatus in Duitsland hebben en gelet daarop ook een bijzondere band met Duitsland hebben. Verder is de minister niet gebleken van bijzondere omstandigheden die zouden maken dat de band met Nederland sterker zou zijn. Daarbij gaat de minister ervan uit dat de moeder met de vier jongste kinderen nog steeds naar Duitsland kan vertrekken en aldaar om een reguliere verblijfsvergunning kan vragen.
7.2.
De rechtbank acht de motivering van de minister voldoende deugdelijk. Verder hebben eiseressen niet aannemelijk gemaakt dat zij niet bij hun vader in Duitsland kunnen verblijven dan wel dat hij de zorgtaken niet aan kan. De enkele stelling van eiseressen dat het in hun cultuur niet gewoon is dat de vader de zorgtaken verricht, is in dit verband onvoldoende. Ook is niet gesteld, laat staan met stukken aannemelijk gemaakt dat de zorg van hun moeder in plaats van hun vader en het samen zijn met de jongste kinderen, op dit moment noodzakelijk is. Aldus is niet aannemelijk geworden dat de omstandigheid dat de moeder en de vier jongste kinderen in de nationale asielprocedure zijn opgenomen, zodanig bijzonder is dat de beschermingsstatus van eiseressen in Duitsland moet worden doorbroken.
7.3.
Onder deze omstandigheden kunnen de vastgestelde gebreken worden gepasseerd en de bestreden besluiten in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. De besluiten waarin de asielaanvragen van eiseressen niet-ontvankelijk zijn verklaard, blijven met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand.
8.1.
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb hebben eiseressen recht op een proceskostenvergoeding. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze proceskostenvergoeding bedraagt in totaal € 3628,- (4 x € 907,-, omdat de gemachtigde van eiseressen drie beroepschriften heeft ingediend (3 punten) en ter zitting is verschenen (1punt)).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 3628,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra - Verbeek, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.