ECLI:NL:RBDHA:2025:6511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.1915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en de verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Noorwegen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 28 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit houdt in dat de rechtbank het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, bevestigt. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regels heeft vastgesteld over de behandeling van asielaanvragen, en dat in dit geval Noorwegen verantwoordelijk is, omdat Nederland een verzoek om terugname heeft gedaan dat niet is afgewezen. Eiser had aangevoerd dat de minister nader onderzoek had moeten doen naar zijn verblijf in het Dublingebied, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat Noorwegen de aanvraag niet in behandeling zal nemen. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij het Dublingebied heeft verlaten, wat hij niet heeft kunnen doen.

De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 18 februari 2025. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, en de rechtbank bevestigt dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1915
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.H.J. Muijlkens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Noorwegen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, F. Kanaan als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Noorwegen op 29 november 2024 een verzoek om terugname gedaan. Noorwegen heeft niet op dit verzoek gereageerd zodat er op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening een fictief claimakkoord tot stand is gekomen.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Is het claimverzoek aan de juiste lidstaat verzonden?
5. Eiser stelt dat het niet voor de hand lag om een claimverzoek bij Noorwegen in te dienen, en om er vanuit te gaan dat Noorwegen zich nu verantwoordelijk acht voor de aanvraag van eiser. Enkele jaren geleden heeft Noorwegen namelijk een terugnameverzoek aan Zweden gedaan, welk verzoek Zweden op 18 september 2020 heeft geaccepteerd. Eiser is na een kort verblijf in Noorwegen dan ook teruggekeerd naar Zweden. Verder heeft Zweden, waaraan Nederland op 22 november 2024 eveneens een claimverzoek heeft gedaan, vragen gesteld omdat het vermoeden bestaat dat eiser het Dublingebied heeft verlaten. Het is daarom onvoldoende dat de minister zich enkel op artikel 25 van de Dublinverordening beroept. De minister had nader onderzoek moeten doen om te achterhalen of eiser daadwerkelijk het Dublingebied heeft verlaten, wat zou betekenen dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor eisers asielaanvraag. Daarnaast zou ook de wetenschap dat Noorwegen zich eerder niet verantwoordelijk heeft geacht voor de asielaanvraag van eiser aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te doen. Eiser stelt dat de minister gezien dit alles een heroverwegingsverzoek had moeten indienen bij de Zweedse autoriteiten op basis van artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsverordening. Het bestreden besluit is gezien het voorgaande onzorgvuldig tot stand gekomen en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 Awb.
6. De rechtbank stelt vast dat op 22 november 2024 een claimverzoek naar Zweden is verzonden en dat op 29 november 2024 een claimverzoek naar Noorwegen is verzonden. De rechtbank stelt verder vast dat sprake is van een fictief claimakkoord waarmee de verantwoordelijkheid van de Noorse autoriteiten op 14 december 2024 is komen vast te staan. Uit artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat een fictief claimakkoord gelijkstaat met een expliciet claimakkoord. Dit houdt in dat Noorwegen verplicht is om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen en daarbij de Europese richtlijnen op het gebied van het asielrecht toe te passen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er – anders dan eiser stelt - onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de Noorse autoriteiten het verzoek om internationale bescherming niet in behandeling zullen nemen, omdat zij niet hebben gereageerd op het claimverzoek van de Nederlandse autoriteiten. Het had op de weg van de Noorse autoriteiten gelegen om het claimverzoek af te wijzen als zij het niet eens waren geweest met eisers terugname. Dat is niet gebeurd.
8. Daarnaast heeft de minister ter zitting afdoende toegelicht dat, nadat er op 14 december 2024 een fictief claimakkoord is bereikt met Noorwegen, er geen aanleiding meer was voor de minister om op de gestelde vragen van Zweden in te gaan. Verder is het aan eiser , wanneer hij het niet eens is met het feit dat Nederland zijn asielaanvraag niet in behandeling neemt, om zelf aannemelijk te maken dat hij drie maanden het Dublin grondgebied heeft verlaten, waardoor er een nieuwe situatie is ontstaan voor de beoordeling van de vraag welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser ter zitting dat hij vier maanden in Engeland is geweest voordat hij naar Nederland is gereisd, is daarvoor onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.