ECLI:NL:RBDHA:2025:65

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
23/1530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor woningverandering in beschermd stadsgezicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025, onder zaaknummer SGR 23/1530, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning beoordeeld. Eiser had een vergunning aangevraagd voor het veranderen en vergroten van zijn woning aan de [adres] in [plaats]. De aanvraag werd geweigerd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met als argumenten strijd met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag omgevingsvergunning is ingediend op 16 oktober 2021, voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierdoor blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het de maximaal toegestane bouwhoogte overschrijdt en de wijziging van de kap niet voldoet aan de bouwregels. Verweerder heeft advies ingewonnen bij de welstands- en monumentencommissie, die negatief adviseerde over de voorgestelde wijzigingen.

Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het advies van deskundigen heeft mogen baseren en dat de adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in stand blijft, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Bos),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van de woning aan de [adres] in [plaats] door het geheel vervangen, veranderen en vergroten van de kap, het wijzigen van de hoofddraagconstructie, een wijziging van de gevels en de indeling van de woning alsmede het maken van een nieuwe trap, dakkapellen en een loggia.
Bij besluit van 18 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Met het besluit van 17 januari 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 1] , [naam 2] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Overgangsrecht Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Het bestreden besluit en wat hieraan voorafging
3. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] . Aan die woning zijn door de vorige eigenaar diverse bouwkundige aanpassingen gedaan. Nadat eiser de woning had gekocht, raakte hij ermee bekend dat voor deze aanpassingen geen vergunning was verleend. Eiser heeft daarop een omgevingsvergunning aangevraagd om deze aanpassingen te legaliseren en om een loggia te realiseren.
4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd vanwege strijd met het bestemmingsplan, redelijke eisen van welstand en het Bouwbesluit 2012.
Strijd met het bestemmingsplan
5. Ter plaatse geldt – voor zover hier van belang – het bestemmingsplan “Regentesse-/Valkenboskwartier (integrale herziening)” (het bestemmingsplan). De woning ligt op een perceel met de bestemming “Wonen -1” en de gebiedsaanduiding “Overige zone - gemeentelijk beschermd stadsgezicht”. Daarnaast is de woning aangewezen als karakteristiek pand.
5.1.
Op grond van artikel 34.1, onderdeel a, van het bestemmingsplan – voor zover hier van belang – zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding “Overige zone – gemeentelijk beschermd stadsgezicht” behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gemeentelijke stadsgezichten Regentessekwartier en Valkenboskwartier, zoals beschreven in de aanwijzingsbesluiten van 14 februari 2002 met de bijbehorende toelichtingen.
Op grond van artikel 34.1, onderdeel b, van het bestemmingsplan gelden voor het bouwen binnen de gebiedsaanduiding “Overige zone - gemeentelijk beschermd stadsgezicht” de volgende regels:
het bouwen moet plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel Overige zone – gemeentelijk beschermd stadsgezicht;
daar waar op de verbeelding een goothoogte is aangegeven, dient de kapvorm in stand te worden gehouden;
indien het bouwen betrekking heeft op de uiterlijke verschijningsvorm van een bouwwerk dient voorafgaande aan het bouwen over de cultuurhistorische waarden als bedoeld in voornoemd aanwijzingsbesluit en de toelichting daarop, advies te worden ingewonnen bij de commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9 van de Monumentenverordening Den Haag of een deskundig lid van die commissie;
in aanvulling op het in voorafgaande sub-leden gestelde, dient bij karakteristieke panden of ensembles zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels van dit plan, de naar openbaar toegankelijk gebied gerichte gevelindeling en de in sub 2 bedoelde kapvorm gehandhaafd te blijven;
in uitzondering op het gestelde in sub 2 en 4 mag de aldaar omschreven gevelindeling en/of kapvorm worden aangepast, indien en voor zover ter plaatse van het pand of de panden op de verbeelding een specifieke bouwaanduiding-dakopbouw is aangegeven dan wel een hogere goot- en/of bouwhoogte ten opzichte van de bestaande bebouwing is opgenomen en die aanpassingen uitsluitend op het optoppen van de bebouwing betrekking hebben;
het gestelde in voorafgaande sub-leden heeft, bij strijdigheid daarmee, voorrang op de algemene bouwregels zoals opgenomen in artikel 32 van dit plan en de algemene afwijkingsregels zoals opgenomen in artikel 35 van dit plan;
het bepaalde onder a geldt niet indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden en bouwwerken.
Op grond van artikel 34.1, onderdeel c, van het bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van artikel 34.1, onderdeel b, onder 2 en 4, ten behoeve van een afwijkende naar openbaar toegankelijk gebied gerichte gevelindeling en kapvorm, mits naar het oordeel van de commissie als hiervoor bedoeld of een deskundig lid van die commissie, de oorspronkelijke waardevolle karakteristiek van het pand of ensemble niet wordt aangetast.
5.2.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat dit de maximaal toegestane bouwhoogte overschrijdt en omdat sprake is van een wijziging van de kap van de woning. Verweerder is bereid af te wijken van het bestemmingsplan ten aanzien van de overschrijding van de toegestane bouwhoogte, maar weigert dit te doen ten aanzien van de wijziging van de kap. Volgens verweerder voldoet de wijziging van de kap niet aan de bouwregels zoals die zijn vastgelegd in artikel 34.1, onderdeel b, onder 1, 2 en 4, van het bestemmingsplan en wordt niet voldaan aan de eisen die het bestemmingsplan stelt om van deze bouwregels af te wijken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder verwezen naar een advies van de welstands- en monumentencommissie van 15 december 2021. Dit advies luidt:
“Niet akkoord
Het bouwplan is getoetst aan de Welstandsnota en beoordeeld in het kader van de
gebiedsaanduiding ‘Overige zone - Gemeentelijk beschermd stadsgezicht’.
De commissie kan niet instemmen met de nieuwe kap(vorm) en niet met de daaraan toegevoegde dakkapel en dakloggia.
Het pand maakt deel uit van een als architectonische eenheid ontworpen rij. De panden in deze rij zijn voorzien van een individuele kap die in vrijwel alle gevallen nog de oorspronkelijke vorm heeft. De nu voorgestelde kap wijkt opvallend af van de oorspronkelijk vorm, door de hogere dakvoet en door de flauwere helling. Feitelijk is sprake van het optrekken van de tweede verdieping tot volwaardige verdieping en het daarboven plaatsen van een kap. De dakkapel en de dakloggia benadrukken deze nieuwe vierlaagse opzet. En benadrukken daarmee de afwijking.”
Verweerder heeft zijn standpunt verder onderbouwd met verwijzing naar een advies van de afdeling monumentenzorg. Dit advies luidt:
“Het betreft een karakteristiek pand. Karakteristieke panden zijn historische gebouwen die op grond van hun architectuur en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend in het straatbeeld zijn, behoudenswaardig zijn. Kenmerkend voor dit beschermde stadsgezicht, zoals ook omschreven in het aanwijzingsbesluit, zijn de bebouwingsvorm van kleine projectmatig gebouwde bouwblokken van twee of drie lagen met kap, gedekt met pannen waarin de neo-renaissance als architectuurstroming duidelijk herkenbaar is. In deze rij is het kappenlandschap – op het buurpand na – nog gaaf bewaard. Daarom zijn wij extra terughoudend bij ingrepen in de kappen. Wat hier voorgesteld wordt, het compleet wijzigen van de kap, wat eigenlijk leidt tot een vierde bouwlaag, en het optrekken van de achtergevel door middel van een dakkapel over de gehele breedte van het pand, wordt gezien als een aantasting van de karakteristieken van dit specifieke pand en daarmee het beschermde stadsgezicht.”
6. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Onder verwijzing naar een advies van de welstands- en monumentencommissie Leiden (WML) en een advies van Buro SRO voert eiser aan dat het bouwplan de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht voldoende respecteert. Eiser wijst er in dit verband op dat de gewijzigde kap vanaf de straatkant niet of nauwelijks zichtbaar is en dat ook bij nabijgelegen panden
– waaronder het buurpand – aanpassingen aan de kapvorm zijn doorgevoerd. Verweerder had volgens eiser toepassing moeten geven aan artikel 34.1, onderdeel b, onder 5 en onder 7 of aan artikel 34.1, onderdeel c, van het bestemmingsplan.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt in welke gevallen verweerder een omgevingsvergunning kan verlenen voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de aan hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]
6.2.
Ter beantwoording van de vraag of ten behoeve van het bouwplan kan worden afgeweken van het bestemmingsplan, heeft verweerder zich laten adviseren door de welstands- en monumentencommissie en de afdeling monumentenzorg. Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor andere dan wettelijke adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de partij over het advies heeft aangevoerd.
6.3.
In wat eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de adviezen van de welstands- en monumentencommissie en de afdeling monumentenzorg in twijfel te trekken. Uit deze adviezen volgt dat het bouwplan – zoals is voorgeschreven in het bestemmingsplan – is beoordeeld aan de hand van het besluit waarmee het beschermd stadsgezicht is aangewezen en de daarbij behorende toelichting. Bij brieven van 2 augustus 2022 en 4 april 2024 heeft de welstands- en monumentencommissie bovendien inhoudelijk gereageerd op de kritiek van Buro SRO. Niet gebleken is dat de adviezen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat deze adviezen onbegrijpelijk zijn of dat de hierin gevolgde redenering niet aansluit op de getrokken conclusies. Dat de WML en Buro SRO tot andere conclusies zijn gekomen dan de adviseurs van verweerder, is niet voldoende voor het oordeel dat de adviezen die aan verweerder zijn uitgebracht ontoereikend zijn. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de beschrijving van de beschermingswaardige waarden van het beschermd stadsgezicht in (de toelichting op) het aanwijzingsbesluit, ruimte laat voor uiteenlopende waarderingen van het bouwplan in relatie tot het beschermd stadsgezicht.
6.4.
De rechtbank volgt eiser niet voor zover hij stelt dat onvoldoende is meegewogen dat de kap van de woning vanaf de straat niet of nauwelijks zichtbaar is. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat uit het aanwijzingsbesluit niet volgt dat aan deze omstandigheid – wat hiervan verder ook zij – het door eiser gewenste gewicht moet worden toegekend en dat het kappenlandschap wordt beschermd door de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht.
6.5.
De stelling van eiser dat het bouwplan aanvaardbaar is omdat ook de kappen op nabijgelegen panden zijn aangepast, slaagt niet. Uit het advies van de afdeling monumentenzorg blijkt dat is onderkend dat de kap van het buurpand is gewijzigd, maar dat desondanks gesproken kan worden van een kappenlandschap dat gaaf bewaard is gebleven. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet bij deze conclusie heeft mogen aansluiten. Voor zover eiser met dit betoog een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, slaagt ook dat niet. Verweerder heeft onweersproken toegelicht dat de door eiser bedoelde situaties niet vergelijkbaar zijn, onder meer omdat – voor zover al sprake is van vergunde wijzigingen – voor de betrokken panden een andere bestemming geldt of omdat de wijzigingen zijn uitgevoerd voordat het beschermd stadsgezicht in 2002 werd aangewezen.
6.6.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 34.1, onderdeel b, onder 5, van het bestemmingsplan, reeds omdat – zoals eiser ter zitting heeft erkend – het bouwplan geen betrekking heeft op het optoppen van bebouwing.
6.7.
Ook het beroep van eiser op artikel 34.1, onderdeel b, aanhef en onder 7, van het bestemmingsplan slaagt niet. De woning van eiser heeft een woonbestemming. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat de door de vorige eigenaar gerealiseerde aanpassingen niet worden gelegaliseerd en dat de door eiser gewenste loggia niet mag worden gerealiseerd. Dat de gebruiksmogelijkheden van de woning daarmee onevenredig worden aangetast, is echter niet gebleken. De omstandigheid dat de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden beperkter blijken te zijn dan waarvan eiser bij de koop van de woning uitging is, hoe teleurstellend dit ook voor eiser is, daarvoor niet voldoende.
6.8.
Verweerder heeft tot slot terecht geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 34.1, onderdeel c, van het bestemmingsplan, reeds omdat de welstands- en monumentencommissie negatief over het bouwplan heeft geadviseerd. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden om deze bepaling toe te passen.
7. De conclusie van het voorgaande is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet voldaan wordt aan de eisen uit artikel 34.1, onderdelen b en c, van het bestemmingsplan om hiervan af te wijken.
Redelijke eisen van welstand
8. Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, slaagt niet. Zoals is overwogen onder 6.3 heeft verweerder het advies van de welstands- en monumentencommissie aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Ook hier geldt dat de enkele omstandigheid dat de WML en Buro SRO het bouwplan anders waarderen dan de welstands- en monumentencommissie, niet betekent dat verweerder zich niet op het welstandsadvies mocht baseren. Daarbij is van belang dat de welstandscriteria die zijn opgenomen in de welstandsnota van de gemeente Den Haag er naar hun aard niet aan in de weg staan dat verschillende deskundigen een uiteenlopende waardering van het bouwplan geven.
Overige beroepsgronden
9. Reeds omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en met redelijke eisen van welstand, heeft verweerder de omgevingsvergunning terecht geweigerd. Wat eiser heeft aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012, kan daarom onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci-Ibis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1147.