ECLI:NL:RBDHA:2025:6496
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse vrouw wegens gebrek aan bewijs voor sociale groep en bescherming
Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Algerijnse vrouw, die op 25 juli 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De vrouw, geboren in 1997, stelt dat zij vanwege haar afkomst en de dreiging van een gedwongen huwelijk door haar familie in Algerije, vrees heeft voor vervolging. De minister van Asiel en Migratie heeft haar aanvraag op 8 januari 2025 afgewezen, wat de vrouw niet accepteert en hiertegen in beroep gaat. De rechtbank heeft op 19 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de vrouw en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de minister.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De rechtbank stelt vast dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij behoort tot een specifieke sociale groep, zoals bedoeld in de Vreemdelingenwet. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, waarin wordt gesteld dat een sociale groep moet voldoen aan bepaalde voorwaarden. De rechtbank concludeert dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs bieden voor de vrees van de vrouw om te worden vervolgd vanwege haar gender en de situatie in Algerije.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank wijst erop dat de vrouw, gezien haar achtergrond en opleidingsniveau, in staat moet worden geacht om zich in Algerije te handhaven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De vrouw krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.