ECLI:NL:RBDHA:2025:6494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.5933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot duurzaam verblijfsrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een EU verblijfsdocument bezit, heeft tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie bezwaar gemaakt. Dit besluit, dat het duurzaam verblijfsrecht van verzoeker met ingang van 5 november 2017 heeft beëindigd, is door de minister ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meent dat hij recht heeft op een Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) en in een financiële noodsituatie verkeert.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 3 april 2025, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van onverwijlde spoed. Hoewel verzoeker aangeeft in financiële problemen te verkeren, heeft hij niet voldoende bewijs geleverd om deze noodsituatie te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt, vooral omdat de minister heeft aangegeven nog geen concrete uitzettingshandelingen te verrichten.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, in aanwezigheid van griffier mr. S. Feijtel, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5933

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat verzoekers duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met ingang van 5 november 2017 is geëindigd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer NL25.5932) en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, Z. Hamidi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen van de voorzieningenrechter

Inleiding
1. Verzoeker is met ingang van 1 juli 2010 in het bezit gesteld van een EU verblijfsdocument met als doel ‘verblijf als familielid van een burger van de Unie’, verleend op grond van de partnerrelatie met [persoon A] , van Franse nationaliteit. Verzoeker is met ingang van 8 april 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsdocument ‘duurzaam verblijf als burger van de Unie’. Bij het – bij het bestreden besluit gehandhaafde – primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat het duurzaam verblijfsrecht van verzoeker met ingang van 5 november 2017 is geëindigd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker meer dan twee achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven, nu hij van 5 november 2015 tot en met 20 september 2022 strafrechtelijk gedetineerd zat in Frankrijk.
Standpunt verzoeker
2. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter om hem toe te staan de beslissing op het door hem ingediende beroep in Nederland af te wachten met behoud van rechtmatig verblijf. Volgens verzoeker kan hij daarmee – anders dan in de huidige situatie ten gevolge van artikel 10, eerste lid, van de Vw – aanspraak maken op een Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Verzoeker stelt een spoedeisend belang te hebben bij dit verzoek. Hij stelt in de huidige situatie van inkomen te zijn verstoken, met uitzondering van een klein bedrag aan AOW van bruto € 215,04 per maand. Hij heeft aangevoerd hiervan niet te kunnen rondkomen, dat hij wordt geconfronteerd met tal van aanmaningen en dat hij dreigt zijn woning te verliezen. Verzoeker heeft terugvorderingen van de Dienst Toeslagen (voorheen: Belastingdienst / Toeslagen) overgelegd, waaruit blijkt dat hij geen recht meer heeft op huur- en zorgtoeslag. Zijn zorgverzekering dreigt eveneens te worden stopgezet bij het uitblijven van rechtmatig verblijf. Verder heeft verzoeker toegelicht dat hij wegens ziekte van zijn contactpersoon niet kan onderbouwen dat zijn AIO is stopgezet en inzicht heeft kunnen verschaffen in zijn financiële situatie.
Oordeel van de voorzieningenrechter
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.
De voorzieningenrechter kan dus slechts een voorlopige voorziening treffen indien sprake is van ‘onverwijlde spoed’. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onverwijlde spoed.
3.2.
Verzoeker heeft onderbouwd dat hij vanaf april 2024, naast een bedrag van € 215,04 aan AOW, in aanmerking kwam voor een AIO-aanvulling van bruto € 1.151,45 per maand. Hij stelt als gevolg van de besluitvorming van verweerder geen AIO-aanvulling meer te ontvangen. Uitgaande van de juistheid van deze stelling, overweegt de voorzieningenrechter dat het ontbreken of verminderen van inkomen niet zonder meer leidt tot het aannemen van een spoedeisend belang. Volgens vaste jurisprudentie is hiervoor vereist dat aannemelijk is dat de betrokkene in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1890, r.o. 6.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een (op handen zijnde) financiële noodsituatie. Verzoeker stelt weliswaar te worden geconfronteerd met tal van aanmaningen en dat hij op korte termijn zijn woning zal kwijtraken, maar hij heeft deze stellingen niet onderbouwd. Ook de terugvorderingen van de Dienst Toeslagen, hoe fors de bedragen ook zijn, leveren niet zonder meer een spoedeisend belang op. Er bestaat immers de mogelijkheid om een persoonlijke betalingsregeling te treffen.
3.3.
Wat de (mogelijke) beëindiging van verzoekers zorgverzekering betreft, wordt overwogen dat op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw verzoeker nog steeds aanspraak kan maken op noodzakelijke medische zorg. Niet is gebleken dat zijn medische situatie zodanig is dat deze voorziening onvoldoende zou zijn.
Conclusie
3.4.
Gelet op het voorgaande en nu verweerder ter zitting heeft meegedeeld nog geen concrete uitzettingshandelingen te verrichten, is er geen sprake van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.