ECLI:NL:RBDHA:2025:6467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL24.38154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse homoseksuele man met herhaalde aanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Iraanse man tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1986, heeft op 25 januari 2023 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na eerdere afwijzingen van zijn asielverzoeken. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 25 september 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij de homoseksuele geaardheid van de eiser niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft op 19 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de minister zich afmeldde.

De rechtbank concludeert dat de minister niet onterecht heeft geoordeeld dat de homoseksuele geaardheid van de eiser niet geloofwaardig is. De rechtbank stelt vast dat de eiser geen nieuwe elementen heeft aangevoerd die zijn eerder ongeloofwaardig bevonden geaardheid kunnen onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om alle eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen opnieuw te wegen, maar enkel moet beoordelen of de eiser met nieuwe feiten zijn geaardheid aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens en de totstandkoming van zijn relatie.

Daarnaast overweegt de rechtbank dat de afvalligheid van de Islam niet zwaarwegend genoeg is om te concluderen dat de eiser bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op vervolging. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn afvalligheid een belangrijk onderdeel van zijn identiteit is en dat hij zich bij terugkeer openlijk zal uiten over zijn afvalligheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de minister.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38154
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. M. Rasul),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. J. Glaudemans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986. Hij heeft op 25 januari 2023 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 25 september 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep (NL24.38155), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en D. Hosseini als tolk. De minister heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding en asielrelaas
4. Eiser heeft op 19 oktober 2015 asiel aangevraagd. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij Iran heeft verlaten vanwege zijn politieke overtuiging en de activiteiten die hij in verband daarmee heeft verricht en dat hij als moslim is geboren maar zich niet meer als moslim beschouwt. Bij besluit van 14 april 2017 heeft de minister deze aanvraag afgewezen als ongegrond waarbij activiteiten in verband met zijn politieke overtuiging en de afvalligheid van de Islam niet zijn geloofd. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.1 Ook het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank is ongegrond verklaard.2 Daarmee staat dit besluit in rechte vast.
4.1.
Eiser heeft op 12 mei 2019 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid niet kan terugkeren naar Iran. De minister heeft bij besluit van 11 december 2019 de homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig geacht en heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.3 Ook het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank is ongegrond verklaard.4 Daarmee staat dit besluit in rechte vast.
4.2.
Op 25 januari 2023 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag ingediend, waarover deze procedure gaat. Hij heeft – kort samengevat – hieraan ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en een nieuwe relatie heeft. Verder is eiser afvallig van de Islam en draagt dit in Nederland uit.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Afvalligheid van de Islam;
3) Homoseksuele geaardheid.
5.1.
De minister vindt de homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig. Eiser is er niet in geslaagd om in deze procedure nieuwe elementen aan te voeren waardoor de eerder ongeloofwaardig bevonden geaardheid nu geloofwaardig is, omdat hetgeen eiser heeft ingebracht enkel ziet op het thema relaties en eiser geen feiten en omstandigheden aanvoert waarmee eerdere tegenstrijdigheden te verklaren zijn. Verder vindt de minister dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser heeft algemeen en weinig gedetailleerd verklaard over het tot stand komen van zijn relatie, eiser maakt zijn gevoelens niet inzichtelijk en eiser verklaart tegenstrijdig over het begin van de romantische gevoelens.
5.2.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst en de afvalligheid van Islam geloofwaardig. Deze geloofwaardige asielmotieven en feiten en omstandigheden zijn volgens de minister niet zwaarwegend genoeg en leiden daarom niet tot de conclusie dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging of dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Iran. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij wenst om de afvalligheid openlijk te uiten. Volgens de minister heeft eiser met zijn verklaringen en eerdere handelingen niet aannemelijk gemaakt dat de afvalligheid onderdeel is van zijn religieuze identiteit. Daarom vindt de minister dat van eiser bij terugkeer naar Iran terughoudendheid kan worden gevraagd. Eiser heeft zijn vrees voor vervolging bij terugkeer naar Iran niet aannemelijk gemaakt. De minister heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De geloofwaardigheid van de homoseksuele geaardheid
Onjuist toetsingskader
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister bij de beoordeling van de homoseksuele geaardheid een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. De minister heeft tijdens het gehoor enkel vragen gesteld over het thema relaties en niet over eisers contacten met LHBTI in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie. Eiser wijst op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021 (arrest L.H.)5 waaruit volgt dat de minister ook bij opvolgende procedures invulling moet geven aan de samenwerkingsplicht. Dit verschilt niet met de eerste asielaanvraag. Eiser voert aan dat hij al vijf jaar als homoseksueel in Nederland woont. De minister had gelet op hierop gericht vragen moeten stellen aan eiser. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister, net zoals in zaken over bekering, een procedure-overstijgende integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dient te maken. Eiser wijst in dat kader op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 september 2022.6 Uit die uitspraak volgt volgens eiser dat de minister de als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet beoordelen in samenhang met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure heeft aangevoerd. Eiser stelt dat de minister zijn verklaringen uit de vorige procedure niet kenbaar heeft betrokken in de besluitvorming.
7. De rechtbank overweegt als volgt. De onderhavige aanvraag van eiser betreft de derde asielaanvraag van eiser. In de vorige asielprocedure heeft de minister overwogen dat de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig is. Dat is in beroep en in hoger beroep bevestigd. Uit werkinstructie (WI) 2019/17 volgt dat het bij een opvolgende aanvraag gaat om de vraag wat nieuw is ten aanzien van de gestelde seksuele geaardheid ten opzichte van de eerdere procedure. Een opvolgende aanvraag waaraan opnieuw de gestelde seksuele geaardheid ten grondslag wordt gelegd, is niet bedoeld om daarbij alle eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen opnieuw te wegen. Dit betekent met andere woorden dat het niet gaat om een volledig nieuwe toets en beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van eiser. Het gaat nu om de vraag of eiser alsnog zijn gestelde geaardheid aannemelijk heeft gemaakt met wat hij in deze opvolgende aanvraag heeft aangevoerd en heeft verklaard. De rechtbank leest ook in de WI 2019/17 dat deze in enige mate flexibel is. Op pagina 2, paragraaf 2.1 staat onder meer opgenomen dat de thema’s een richting geven aan, maar niet gezien moeten worden als een ‘checklist’. Het blijft immers een individuele beoordeling en elke (lhbti) vreemdeling is uniek. Uit het arrest L.H. volgt verder dat de beoordeling van de bewijzen die worden overgelegd ter onderbouwing van een eerste aanvraag om internationale bescherming niet mag verschillen van die beoordeling in een opvolgende aanvraag en dat de minister de relevante elementen moet beoordelen in samenwerking met de vreemdeling overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn.
7.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de minister bij de beoordeling een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, of dat de minister WI 2019/17 onjuist heeft toegepast dan wel dat de minister in strijd met het arrest L.H. geen invulling heeft gegeven aan de samenwerkingsplicht. De rechtbank stelt vast dat eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag in het kader van de gestelde homoseksuele geaardheid ten grondslag heeft gelegd dat hij een relatie heeft met een man, met hem samenwoont en meer over zijn geaardheid wil verklaren. Hij heeft daarbij een verklaring van zijn relatie overgelegd. De minister heeft eiser tijdens het gehoor in de gelegenheid gesteld om te vertellen wat de nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangaande zijn geaardheid. Er is aan eiser gevraagd wat hij wil vertellen over zijn nieuwe relatie. Ook is aan hem verteld dat hij alle nieuwe feiten en omstandigheden die van belang zijn voor zijn nieuwe asielaanvraag naar voren moet brengen en alles mag verklaren wat hij van belang acht.
7.2.
De minister heeft in haar besluitvorming beoordeeld dat eiser er niet in is geslaagd om met nieuwe elementen zijn eerder ongeloofwaardig bevonden geaardheid geloofwaardig te maken. Eiser heeft namelijk enkel verklaard over zijn nieuwe relatie. Daarbij zijn de andere thema’s onbesproken gebleven. Eiser heeft bij zijn aanvraag en tijdens het gehoor geen afstand genomen van zijn vorige verklaringen en geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd waarmee de eerdere tegenstijdigheden te verklaren zijn. Eiser is in de gelegenheid gesteld om persoonlijk te verklaren over onder andere zijn gevoelens en de totstandkoming van de gestelde nieuwe relatie zijn homoseksuele geaardheid waarmee hij zijn homoseksualiteit aannemelijk heeft kunnen maken, en dat heeft eiser volgens de minister niet gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte niet opnieuw alle ongeloofwaardig geachte verklaringen opnieuw heeft gewogen, door enkel de nieuwe elementen en bevindingen die zich hebben voorgedaan na de vorige afwijzing te beoordelen.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep op de Afdelingsuitspraak van 28 september 2022 niet slaagt. Die uitspraak ziet namelijk op zaken over geloofsgroei waarbij de minister de als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet beoordelen in samenhang met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd. Uit de WI 2022/3 (bekering en afvalligheid) en deze Afdelingsuitspraak volgt dat een vreemdeling met zijn nieuwe verklaringen kan voortborduren op verklaringen uit zijn voorgaande procedures en dat die nieuwe verklaringen in samenhang met verklaringen uit de voorgaande procedures moeten worden bezien. De minister moet namelijk beoordelen of er geloofsgroei of geloofsverdieping heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet in de WI 2019/17 en de Afdelingsuitspraak van 28 september 2022 geen aanknopingspunten dat de beoordeling in de zaak van eiser over zijn homoseksuele geaardheid ook op die manier had moeten plaatsvinden. Bovendien heeft eiser ook niet toegelicht op welke verklaringen in zijn vorige procedure de minister een ander licht had moeten schijnen ten opzichte van zijn verklaringen in de huidige procedure.
Nieuwe relatie
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat in de zienswijze herhaaldelijk en concreet is benoemd welke verklaringen door de minister onvoldoende zijn betrokken. Eiser stelt dat hij wel degelijk heeft verklaard over hoe zijn relatie tussen hem en [naam] tot stand kwam en waarom dit speciaal was. Eiser heeft over zijn eigen gevoelens verklaard en ook gedetailleerd. Daarom besloot eiser op korte termijn al te gaan samenwonen met [naam] . Verder stelt eiser dat de minister ten onrechte voorbijgaat aan de documenten die eiser ter onderbouwing heeft overgelegd.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser algemeen en weinig gedetailleerd heeft verklaard over het tot stand komen van zijn relatie met [naam] . De minister heeft hierbij onder meer kunnen betrekken dat eiser heeft verklaard dat de woorden van [naam] hem een goed gevoel gaven, dat eiser [naam] vertrouwde en dat eiser voelde dat [naam] hem wilde helpen. Als eiser wordt gevraagd om dit nader uit te leggen kan eiser niet meer detail geven over de woorden van [naam] en wat hem nu een goed gevoel gaf en waar [naam] eiser mee wilde helpen. Eiser heeft weliswaar als voorbeeld gegeven dat [naam] hem bewust maakte van religie en dat eiser dit belangrijk vond, maar de minister stelt niet onterecht dat eiser zijn gevoelens hiermee niet inzichtelijk maakt. Verder heeft de minister eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet inzichtelijk maakt hoe de relatie is ontstaan. Eiser heeft verklaard dat hij en [naam] gevoelens voor elkaar kregen, aandacht voor elkaar hadden en dat [naam] eiser hielp om zichzelf te leren kennen en niet te blijven hangen in negatieve gedachtes. De minister stelt niet onterecht dat eiser hiermee niet inzichtelijk maakt hoe de relatie met [naam] is ontstaan en wat het aandacht hebben voor elkaar precies voor eiser betekent.
9.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn gevoelens niet inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser heeft verklaard dat [naam] ’s hulpvaardigheid ten grondslag ligt aan zijn gevoelens. Ook heeft eiser verklaard dat [naam] hem bewust maakte van religie en eiser vindt dit belangrijk. De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft kunnen tegenwerpen dat deze verklaringen weinig gedetailleerd zijn. De voorbeelden die eiser noemt over hoe hij de gevoelens van [naam] beantwoordt, namelijk dat hij naar hem luistert, hem vertrouwt, akkoord is met het samenwonen, geven geen inzicht in eisers gevoelens en hoe deze zijn ontwikkeld gedurende de periode die eiser met [naam] samen is. Ook heeft de minister eiser kunnen tegenwerpen dat hij weinig gedetailleerd en persoonlijk heeft verklaard over de wijze waarop en wat maakte dat hij besloot om binnen een maand met [naam] te gaan samenwonen in het licht van zijn persoonlijke afwegingen en gevoelens. De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat dit eisers derde asielaanvraag is, en dat van eiser verwacht mag worden dat hij in zijn verklaringen meer inzicht geeft in zijn persoonlijke overwegingen.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn asielaanvraag een verklaring van zijn relatie heeft overgelegd. De minister heeft echter in het voornemen gesteld dat eiser geen documenten ter staving van zijn asielmotieven heeft overgelegd. Eiser heeft bij de zienswijze een foto van de identiteitskaart van zijn relatie en verschillende foto’s van hemzelf en anderen tijdens PRIDE overgelegd. De minister heeft deze stukken bij de besluitvorming betrokken en zich op het standpunt gesteld dat deze in samenhang met eiseres verklaringen worden beoordeeld. Omdat eiser met zijn verklaringen zijn gestelde relatie niet aannemelijk heeft gemaakt, kunnen deze stukken niet zorgen voor een ander standpunt. Met de in beroep overgelegde verklaring van de moeder van [naam] heeft de minister in haar besluit geen rekening kunnen houden en door de afwezigheid van de minister op zitting is hierover ook geen standpunt ingenomen. De rechtbank ziet evenwel tegen het licht van het voren overwogene geen aanleiding om de minister alsnog in de gelegenheid te stellen om hierover een standpunt in te nemen. Hierbij is ook van belang dat aan deze verklaring van een derde geen doorslaggevende betekenis toekomt om redenen van objectiviteit en verifieerbaarheid.
Risico-inschatting en zwaarwegendheid van de afvalligheid van de Islam
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader met betrekking tot het openlijk uiten van zijn afvalligheid. Ook miskent de minister de gevaren voor eiser bij terugkeer naar Iran, namelijk de doodstraf. Eiser kan zich in Iran niet openlijk uiten zoals hij in Nederland doet. Eiser wil anderen blijven overtuigen door middel van het vertellen van zijn persoonlijke verhaal. Als hij deze wijze van uiten wil voorzetten loopt hij in Iran gevaar. Verder wijst eiser op WI 2022/3. Dat eiser niet van de daken wil schreeuwen in Iran dat hij afvallig is, brengt niet met zich dat hij het verborgen moet houden en dat zijn afvalligheid niet in strijd is met zijn eigen geloofsidentiteit. Eiser hield zich in Iran nog aan de islamitische verplichtingen, maar in Nederland niet meer. Eiser stelt dat van hem geen terughoudendheid mag worden verwacht. Eiser wijst op de Afdelingsuitspraak van 19 januari 20227 en stelt dat de minister niet van hem mag verlangen dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend opstelt bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Inderdaad volgt uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2022 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 september 2012, het arrest Y en Z8, dat de minister van eiser niet mag verlangen dat hij zich om vervolging te voorkomen in Iran terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid. De minister moet in dat kader, zo blijkt uit de voornoemde uitspraak van de Afdeling, onderzoeken en beoordelen of, en zo ja hoe, een vreemdeling na terugkeer naar zijn land van herkomst uiting wil geven aan zijn afvalligheid en of de verklaringen van de vreemdeling hierover geloofwaardig zijn. Als de vreemdeling daarover niet uitdrukkelijk verklaart, moet de minister ervan uitgaan dat die vreemdeling na terugkeer op dezelfde wijze uiting aan zijn afvalligheid wil geven als hij in Nederland heeft gedaan. In het beleid van de minister (IB 2025/35) is onder meer bepaald dat bij vreemdelingen van wie de afvalligheid geloofwaardig is geacht, de minister conform WI 2022/3 dient te onderzoeken en beoordelen of de uitingen van de afvalligheid die ervoor zouden zorgen dat zij in de negatieve aandacht zouden komen te staan, van belang zijn voor het behoud van hun religieuze identiteit. Ook moet worden onderzocht en beoordeeld hoe en waarom de vreemdelingen in het land van herkomst uiting gaven aan hun overtuiging en hoe zij dit in Nederland hebben gedaan, als ook of en waarom zij dit bij terugkeer (anders) zouden willen doen en of dit geloofwaardig is. Als de vreemdeling in het land van herkomst en in Nederland zijn afvalligheid terughoudend of niet actief heeft geuit, dan is het in beginsel niet aannemelijk dat de vreemdeling in het geval van een eventuele ondervraging door de autoriteiten op de luchthaven zal verklaren dat hij afvallig is. In dit geval is er, anders gezegd, in beginsel namelijk geen blijk dat dit voor de vreemdeling van belang is voor het behoud van zijn religieuze identiteit.
11.1.
De rechtbank overweegt dat uit landeninformatie volgt dat afvalligheid in Iran strafbaar is en dat afvalligen die hun afvalligheid actief uitdragen, bijvoorbeeld door uitlatingen op sociale media, het risico lopen om in de negatieve belangstelling te komen van de Iraanse autoriteiten. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank echter terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afvalligheid een belangrijk onderdeel van zijn leven is en dit dermate deel uitmaakt van zijn (geloofs)identiteit dat hij zich bij terugkeer naar Iran hierover openlijk en actief zal gaan uiten.
11.2.
Uit het meest recente ambtsbericht9 volgt dat personen die zich hebben afgewend van de Islam niet op voorhand in de problemen komen en maatschappelijk ook niet gedwongen worden deel te nemen aan islamitische rituelen. Dat eiser nu in Nederland deelneemt aan activiteiten (zie de foto deelname aan de demonstratie) wijst er volgens de rechtbank niet op dat eiser dit bij terugkeer naar Iran openlijk zal uiten en in de problemen zal komen. Hoewel eiser in beroep stelt dat hij anderen wil overtuigen door middel van het vertellen van zijn persoonlijke verhaal, heeft de minister er terecht op gewezen dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij zijn afvalligheid openlijk wenst te uiten. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij zich enkel openlijk uit als mensen ervoor open staan en dat hij dit niet wil doen als dit betekent dat hem iets kan worden aangedaan. Eiser heeft ook verklaard dat hij niet zomaar mensen hierover aanspreekt en dit pas doet als hij weet dat dit belangrijk is voor de mensen zelf. Ook verder heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat er voor hem een noodzaak is om zich te uiten over zijn afvalligheid voor het behoud van zijn religieuze identiteit. Uit de verklaringen van eiser volgt dat de belangrijkste verandering sinds de afvalligheid is dat hij niet meer liegt. De minister heeft niet ten onrechte gevonden dat dit geen merkbare verandering voor eisers omgeving is waardoor anderen merken dat hij afvallig is en waardoor hij gevaar zou lopen. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft aangevoerd noch heeft aangetoond dat zijn gedrag en uitingen afwijken van hoe hij zich vroeger in Iran handhaafde en dat hiermee een specifieke belangstelling op hem is gevestigd. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de minister in zijn conclusie dat eiser niet dusdanig in zijn persoonlijke levenssfeer/religieuze identiteit wordt geraakt dat hij bij terugkeer niet anders kan dan zichzelf als afvallige te uiten. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hem de afvalligheid door de Iraanse autoriteiten niet zal worden toegedicht. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 7 november 2017, AWB 17/9920.
2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 28 februari 2017, 201709654/1/V2.
3 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 3 december 2020, NL19.30368.
4 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 21 december 2020, 202006539/1/V2.
5 ECLI:EU:C:2021:478.
8 De arresten van het Hof van Justitie van 5 september 2012, in de gevoegde zaken C-71/11 en C- 99/11, Bondsrepubliek Duitsland tegen Y en Z, ECLI:EU:C:2012:518 en ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94.
9 Algemeen ambtsbericht Iran september 2023, pagina 84 en 85.