ECLI:NL:RBDHA:2025:6467
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse homoseksuele man met herhaalde aanvraag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Iraanse man tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1986, heeft op 25 januari 2023 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na eerdere afwijzingen van zijn asielverzoeken. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 25 september 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij de homoseksuele geaardheid van de eiser niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft op 19 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de minister zich afmeldde.
De rechtbank concludeert dat de minister niet onterecht heeft geoordeeld dat de homoseksuele geaardheid van de eiser niet geloofwaardig is. De rechtbank stelt vast dat de eiser geen nieuwe elementen heeft aangevoerd die zijn eerder ongeloofwaardig bevonden geaardheid kunnen onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om alle eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen opnieuw te wegen, maar enkel moet beoordelen of de eiser met nieuwe feiten zijn geaardheid aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens en de totstandkoming van zijn relatie.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de afvalligheid van de Islam niet zwaarwegend genoeg is om te concluderen dat de eiser bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op vervolging. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn afvalligheid een belangrijk onderdeel van zijn identiteit is en dat hij zich bij terugkeer openlijk zal uiten over zijn afvalligheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de minister.