ECLI:NL:RBDHA:2025:6463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.14942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door de gemachtigden mr. R.T. Laigsingh en mr. J. Kaikai. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt.

De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 behandeld via een beeldverbinding. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen of de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van eiser. Eiser betoogde dat de minister niet voldoende inzicht heeft gegeven in de stappen die worden ondernomen voor zijn uitzetting. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend handelt, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere pogingen van eiser om zijn uitzetting te frustreren.

Daarnaast heeft de rechtbank beoordeeld of de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is opgelegd. Eiser voerde aan dat zijn lange duur van bewaring, inmiddels dertien maanden, niet in voldoende mate is meegewogen. De rechtbank concludeerde dat de minister in zijn beslissing voldoende rekening heeft gehouden met de situatie van eiser en dat de maatregel van inbewaringstelling gerechtvaardigd is. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14942

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Handelt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
1. Eiser betoogt dat de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt welke stappen worden ondernomen om de uitzetting van eiser te realiseren. Hierdoor handelt de minister onvoldoende voortvarend.
1.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de zitting toegelicht dat de stukken met betrekking tot de uitzetting van eiser niet in het dossier zijn opgenomen, om gevaarlijke situaties te voorkomen. Eiser heeft twee keer eerder de uitzetting gefrustreerd door zichzelf pijn te doen. Eenmaal zelfs door scheermesjes in te slikken. Op de zitting heeft de minister aangegeven dat aan de uitzetting wordt gewerkt en toegelicht dat op 28 maart 2025 een aanvraag voor een vlucht is ingediend en dat op 31 maart 2025 een akkoord op deze aanvraag is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee voldoende heeft toegelicht dat hij voortvarend handelt. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom geen lichter middel wordt opgelegd?
2. Eiser betoogt dat de minister onder de verzwaarde belangenafweging onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is opgelegd. Eiser voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de lange duur van de bewaring. Eiser zit namelijk al dertien maanden in bewaring en zijn belangen dienen zwaarder te wegen dan die van het algemeen belang. Dat eiser zijn eerdere uitzettingen heeft gefrustreerd mag niet tot gevolg hebben dat hij zo lang in bewaring wordt gehouden als nu het geval is.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in de maatregel van inbewaringstelling voldoende gemotiveerd heeft dat in dit geval geen andere afdoende, maar dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De minister heeft de geschiedenis van eiser en zijn (psychische) gezondheid voldoende betrokken bij de beoordeling van een lichter middel. Doordat de minister de volledige voorgeschiedenis en relevante data betrekt, blijkt dat de minister zich er rekenschap van heeft gegeven dat eiser al lange tijd in bewaring zit. Dat in de verzwaarde belangenafweging niet specifiek de duur van dertien maanden bewaring wordt genoemd doet daar niet aan af. Bovendien volgt uit paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 dat de minister na een aaneengesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring is gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. De gehele periode van inbewaringstelling, ook indien de vreemdeling krachtens verschillende grondslagen in bewaring heeft gezeten, dient bij deze belangenafweging betrokken te worden. Buiten deze periode is een verzwaarde belangenafweging niet verplicht. De minister had dan ook niet specifiek in deze maatregel de duur van de inbewaringstelling hoeven betrekken. Desondanks heeft de minister wel een verzwaarde belangenafweging gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.