Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door de gemachtigden mr. R.T. Laigsingh en mr. J. Kaikai. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 behandeld via een beeldverbinding. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen of de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van eiser. Eiser betoogde dat de minister niet voldoende inzicht heeft gegeven in de stappen die worden ondernomen voor zijn uitzetting. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend handelt, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere pogingen van eiser om zijn uitzetting te frustreren.
Daarnaast heeft de rechtbank beoordeeld of de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is opgelegd. Eiser voerde aan dat zijn lange duur van bewaring, inmiddels dertien maanden, niet in voldoende mate is meegewogen. De rechtbank concludeerde dat de minister in zijn beslissing voldoende rekening heeft gehouden met de situatie van eiser en dat de maatregel van inbewaringstelling gerechtvaardigd is. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.