Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] , verzoekster, V-nummer: [V-nummer] ,
[minderjarige 4],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, had tegen een eerder besluit van de Minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 9 december 2024, verklaarde de aanvraag van verzoekster niet-ontvankelijk.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, wat inhoudt dat zij een tijdelijke maatregel vroeg in afwachting van de uitkomst van de beroepsprocedure. De zitting vond plaats op 19 februari 2025, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.P.M. Ngasirin, en een tolk, H. Qaboobe. De minister heeft zich echter afgemeld voor de zitting.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat, gezien de uitspraak in de aanverwante zaak NL24.50114, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 april 2025, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.