In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor verblijf onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming beoordeeld. Eiseres, een Oekraïense vrouw geboren in 1965, had haar aanvraag voor tijdelijke bescherming ingediend na haar vertrek uit Oekraïne op 27 augustus 2021. De minister van Asiel en Migratie had haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming, aangezien zij voor 27 november 2021 uit Oekraïne was vertrokken en sindsdien niet meer was teruggekeerd. Eiseres had beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar was niet aanwezig op de zitting op 10 april 2025, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 3.9a van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank concludeert dat eiseres niet onder de reikwijdte van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, omdat zij voor de relevante datum uit Oekraïne is vertrokken en sindsdien in andere Europese landen heeft verbleven. De rechtbank wijst ook op het feit dat eiseres geen bewijs heeft geleverd van een relatie in Nederland en dat haar persoonlijke omstandigheden geen aanleiding geven voor het verlenen van een verblijfsvergunning. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst zij de verzoeken van eiseres af, inclusief de vrijstelling van griffierecht, omdat zij betalingsonmacht heeft aangetoond.