ECLI:NL:RBDHA:2025:6327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
C/09/664329 / FA RK 24-2546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling na scheiding van ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen de ouders van twee minderjarige kinderen. De vader heeft verzocht om gezamenlijk gezag over zijn jongste kind, [de minderjarige 2], en om een zorgregeling vast te stellen. De moeder, die al gezamenlijk gezag uitoefent over hun oudste kind, [de minderjarige 1], heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders een complexe relatie hebben, gekenmerkt door verlies en verdriet, maar dat zij bereid zijn om samen te werken in het belang van hun kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, en heeft daarom het verzoek van de vader toegewezen. De ouders zullen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige 2]. Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld die geleidelijk opbouwt naar een situatie waarin de kinderen regelmatig contact hebben met de vader. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, die de vader aan de moeder moet betalen, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2546
Zaaknummer: C/09/664329
Datum beschikking: 21 maart 2025

Gezag, omgangs- c.q. zorgregeling en kinderalimentatie

Beschikking op het op 5 april 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Neermawatie Nandoe in Voorburg, voorheen mr. K. Mohasselzadeh.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R. Shahbazi in Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, met zelfstandig verzoek;
  • het bericht van 4 juni 2024 namens de vader;
  • de e-mail van 20 juni 2024, met bijlage, namens de moeder;
  • het aanvullend verzoek van 15 augustus 2024 namens de vader;
  • het bericht van 11 februari 2025, met bijlagen, namens de vader;
  • het bericht van 27 februari 2025, met bijlage, namens de vader;
  • het verweer op de zelfstandige verzoeken.
De moeder heeft op 3 maart 2025 verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de vader, waarbij zij haar verweer uitbreidde naar een aanvullend verzoek. Op de zitting heeft de rechtbank besloten het aanvullend verzoek niet in behandeling te nemen, wegens strijd met de goede procesorde. Het aanvullend verzoek is immers slechts twee dagen voor de zitting gedaan. De rechtbank neemt wel het standpunt van de moeder over de zorgregeling mee voor zover dat inhoudt dat zij verweer voert tegen de zelfstandige verzoeken van de vader.
Op 5 maart 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat, de vader met zijn advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
De minderjarige [de minderjarige 1] heeft eerder in een gesprek met een andere kinderrechter haar mening gegeven over de zorgregeling. De behandelend kinderrechter is op de hoogte van de inhoud van dit gesprek.
Feiten
  • De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2] .
  • De moeder en de vader hadden nog een dochter. Zij is overleden.
  • De moeder en de vader oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] uit volgens een aantekening in het gezagsregister van 15 april 2009.
  • De vader heeft [de minderjarige 2] erkend.
  • De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 2] belast.
  • Bij beschikking van 5 september 2024 van deze rechtbank is het verzoek van de vader voor het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt vaststelling van een door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie van € 427,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een bedrag en ingangsdatum die de rechtbank juist acht, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vader zelfstandig – na wijziging –:
  • hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 2] , zodat voortaan aan de ouders gezamenlijk het gezag over [de minderjarige 2] toekomt;
  • een zorg- dan wel omgangsregeling te bepalen waarbij de kinderen bij hem zijn elk weekend van vrijdag uit school tot zondag 20.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg, althans een zodanige zorg- dan wel omgangsregeling als de rechtbank in het belang van de kinderen acht,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Gezag
Uit artikel 1:253c lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Dit verzoek wordt, indien de andere ouder hiermee niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende grond bestaat om de vader mede met het gezag over [de minderjarige 2] te belasten. Dit heeft alles te maken met de visie van de wetgever. Uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Slechts in uitzonderingsgevallen mag worden aangenomen dat het belang van een kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Gezamenlijk gezag is dus de regel en eenhoofdig gezag de uitzondering. De rechtbank constateert dat de uitzonderingsgevallen zich hier niet voordoen. Zo is niet gebleken dat de vader gezagsbeslissingen belemmert. De vader heeft voor vakanties met de kinderen en de inzet van een psycholoog voor [de minderjarige 1] zijn toestemming verleend, ook al moest daar een keer zijn broer voor aan te pas komen. Verder acht de rechtbank het belangrijk dat de gezagssituatie voor beide kinderen gelijk is.
Gebleken is dat de ouders, ondanks de lasten die zij met zich meedragen, welwillend tegenover elkaar staan. Hun verstandhouding is ingewikkeld door alles wat zij, zowel samen als individueel, hebben meegemaakt. Op de zitting zijn de ouders in staat geweest hun kwetsbaarheden onder woorden te brengen, hetgeen geleid heeft tot een waardevol gesprek. De omstandigheid dat zij een dochter hebben verloren en alles wat daarna is gebeurd, heeft bij beiden intens veel verdriet veroorzaakt. Dat de vader een lange tijd voor afzondering heeft gekozen – met verblijf in het buitenland – om te kunnen herstellen van zijn verdriet en oorlogsverleden, heeft het voor de moeder niet makkelijker gemaakt. Zoals de moeder op de zitting onder woorden bracht, moesten de kinderen niet alleen omgaan met het verlies van hun zusje, maar ook nog eens met het vertrek van hun vader. De vader op zijn beurt geeft aan nu voldoende hersteld te zijn en tijdens zijn herstel te hebben ingezien dat voor hem het belangrijkste in het leven is dat hij een goede vader voor de kinderen is. De moeder mist op dit moment vertrouwen. Zij is bang dat de vader niet consistent zal zijn en dat de kinderen dan nogmaals in een situatie zullen belanden waarin zij opnieuw te kampen hebben met verlies van hun vader. Er zijn al te veel verlieservaringen geweest, dat mag niet nog een keer gebeuren.
De rechtbank heeft op de zitting gezien en gehoord dat deze ouders – inmiddels ook geholpen door de tijd – ondanks hun pijn en verdriet in staat zijn zich te richten op de vraag hoe het verder moet en kan. Zij willen denken in het belang van hun twee dochters. Dit maakt dat de rechtbank diepe bewondering heeft voor deze twee mensen met hun verhaal. De rouw die bij beiden diep heeft ingegrepen en de gevolgen daarvan, maakt dat het beschadigde vertrouwen niet van de ene op de andere dag zal transformeren in een probleemloze verstandhouding. Met kleine stappen zal het vertrouwen moeten groeien. Beide ouders willen zich daarvoor inzetten. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank het mogelijk dat de ouders grote gezagsbeslissingen met elkaar afstemmen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader toewijzen en bepalen dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over [de minderjarige 2] uitoefenen.
Zorgregeling
Artikel 1:253a lid 1 BW bepaalt dat, in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening, geschillen tussen de ouders op verzoek van beiden of één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. Daaronder valt ook een geschil over de invulling van de zorgregeling. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Na de relatiebreuk tussen de ouders heeft de vader in eerste instantie aangegeven niet de mogelijkheid te zien voor een zorgregeling met de kinderen. De vader zat enorm met zijn verdriet en verleden in de knoop. De keuzes die hij vervolgens heeft gemaakt, hebben de situatie voor de moeder bemoeilijkt. Tegelijkertijd geven die keuzes er blijk van dat de vader is gaan zoeken in zichzelf naar een uitweg om te helen van de lasten waarmee hij worstelde. Het verleden is inmiddels zodanig verweven geraakt met het dagelijks leven van de vader dat hij is teruggekomen van zijn zoektocht met het inzicht dat hij er wil zijn voor de twee dochters. Dat dit vervolgens óók ingewikkeld is voor de moeder, is natuurlijk alleszins begrijpelijk. Zij heeft de kinderen moeten opvangen en begeleiden in gestapelde rouw, nadat zij eerst hun zusje verloren en vervolgens moesten omgaan met de totale afwezigheid van hun vader. Zoals de diepste wens van de vader is dat hij er voor de kinderen kan zijn, is de diepste wens van de moeder dat de kinderen een herhaalde verlieservaring bespaard blijft. In de kern willen de ouders hetzelfde voor de kinderen: vertrouwen, liefde en vanzelfsprekende aanwezigheid van beide ouders. De vraag is hoe zij daar gaan komen nu het leven hen zo op de proef heeft gesteld. De rechtbank heeft op de zitting geprobeerd mee te denken en komt op het volgende uit.
De vader heeft de kinderen inmiddels anderhalf jaar niet gezien of gesproken. Er is ook nauwelijks contact tussen de ouders geweest. Voor de moeder is het belangrijk dat het vertrouwen tussen haar en de vader en tussen de kinderen en de vader wordt hersteld. Beide ouders vinden het belangrijk voor de kinderen dat het contact met de vader rustig wordt opgestart. De moeder wil graag dat dit aan het begin door een professionele derde wordt begeleid en op een neutrale plek plaatsvindt. De vader begrijpt dit, maar wil eigenlijk niet ‘zo’n vader’ zijn die onder begeleiding contact heeft met zijn kinderen. De rechtbank heeft met de vader besproken dat er niet zoiets bestaat als ‘zo’n vader’ of ‘zo’n moeder’. Het gaat er juist om dat de basis langzaam maar stevig wordt gelegd, omdat het voor de kinderen een hele grote stap is de vader weer toe te laten in hun leven. Neutraal terrein en de aanwezigheid van een derde kan de situatie lucht geven om het contact weer op te starten, waarna ruimte komt voor vanzelfsprekendheid waarbij het belang van de kinderen leidend is. Op de zitting is daarom met de ouders gesproken over omgangsbegeleiding, bijvoorbeeld via [zorginstelling] .
Beide ouders hebben op de zitting de bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het traject omgangsbegeleiding. De rechtbank zal de ouders en de kinderen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per email verzonden naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan voornoemd traject en/of training en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal (een kennisgeving van) deze beschikking per post zenden aan Kenniscentrum Kind en Scheiding.
Omdat de rechtbank een eindbeschikking zal wijzen, zal de rechtbank niet de zogenoemde ‘lus’ naar de Raad opnemen indien het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat. Dat neemt niet weg dat de rechtbank ervan uitgaat dat de ouders zich in het belang van de kinderen tot het uiterste zullen inspannen voor het traject en de verdere omgang tussen de vader en de kinderen.
De rechtbank ziet aanleiding om een zorgregeling vast te stellen, met een opbouwregeling, die toewerkt naar een regeling waarbij de kinderen iedere week op een doordeweekse dag en om de week een weekend bij de vader zijn. De rechtbank zal hierbij vaststellen dat de eerste drie contactmomenten zullen worden begeleid door het hierboven genoemde in te zetten traject.
Kinderalimentatie
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie de datum van de indiening van het verzoekschrift hanteren, te weten 5 april 2024. Vanaf dat moment heeft de vader immers rekening kunnen houden met een door hem te betalen bedrag aan kinderalimentatie.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. De ouders zijn eind 2023 feitelijk uit elkaar gegaan, zodat de rechtbank zal rekenen met de tarieven van de periode 2023-II.
Aan de zijde van de vader gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 75.987,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2022. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vader ten tijde van het uiteengaan van de ouders op € 4.176,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De ouders zijn het erover eens dat de moeder ten tijde van het uiteengaan van de ouders geen inkomen had, omdat zij studeerde. Het NBGI is van de ouders ten tijde van hun uiteengaan is daarom gelijk aan het NBI van de vader, te weten € 4.176,- per maand.
Conform de aanbevelingen uit het rapport alimentatienormen 2023 dient bij het NBGI te worden opgeteld het kindgebonden budget waar de ouders ten tijde van de samenleving recht op hadden. De ouders hadden gezien hun gezamenlijke inkomen recht op een kindgebonden budget van € 104,- per maand. Hun NBGI komt daarmee uit op € 4.280,- per maand.
Gelet op dit NBGI bedraagt de behoefte van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2023 voor twee kinderen uit het rapport € 996,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van de kinderen € 1.058,- per maand, te weten € 529,- per maand per kind.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van de ouders dient conform de aanbevelingen uit het rapport 2024 in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.270)].
Draagkracht vader
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vader gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 4.968,- bruto per maand, zoals blijkt uit zijn salarisspecificaties van november en december 2024. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met 8% vakantiegeld, € 524,- per maand aan toeslag CAO budget, € 19,- per maand aan inpassingstoelage, € 275,- per maand aan pensioenpremie en in totaal € 12,- per maand aan aanvullende pensioenpremies. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vader op € 3.890,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vader bedraagt volgens de formule € 1.017,- per maand, te weten
70% x [3.890 - (0,3 x 3.890 + 1.270)].
Draagkracht moeder
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de moeder gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 42.963,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgave 2024. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 3.790,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de moeder bedraagt volgens de formule € 968,- per maand, te weten 70% x [3.790 - (0,3 x 3.790 + 1.270)].
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 1.017,- + € 968,- =) € 1.985,- per maand bedraagt het eigen aandeel van de vader in de kosten van de kinderen naar rato van zijn draagkracht (€ 1.017,- / € 1.985,- x € 1.058,- =) € 542,- per maand.
Op de door de vader te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vast te stellen zorgregeling en de opbouw ziet de rechtbank aanleiding om een berekening voor twee termijnen te maken. Gelet op de opbouw zal de rechtbank in eerste instantie uitgaan van een zorgkorting van 15%, zijnde een bedrag van € 159,- per maand (15% van € 1.058,-). Daarmee komt de door de vader te betalen kinderalimentatie uit op een bedrag van € 383,- per maand, te weten € 192,- per maand per kind. Zodra uitvoering wordt gegeven aan de uiteindelijke zorgregeling, wat na 26 weken na deze beschikking zal zijn, ziet de rechtbank aanleiding om uit te gaan van een zorgkorting van 25%. Dat bedrag aan zorgkorting bedraagt € 265,- per maand (25% van € 1.058,-). De uiteindelijk door de vader te betalen kinderalimentatie zal dan ook worden vastgesteld op een bedrag van € 277,- per maand, te weten € 139,- per maand per kind.

BeslissingDe rechtbank:

*
bepaalt dat voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarige [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2] ;
*
stelt vast dat partijen, te weten:
[de moeder] (de moeder),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
[de vader] (de vader),
wonende aan de [adres] , [postcode] in [plaats] ;
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het traject Omgangsbegeleiding en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van (de kennisgeving van) deze beschikking te zenden naar:
Kenniscentrum Kind en Scheiding, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW Voorburg;
*
bepaalt dat de minderjarigen [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] , en [de minderjarige 2] bij de vader zullen zijn volgens de volgende opbouwregeling:
  • de eerste zes weken: om de week voor een contactmoment onder begeleiding van de hulpverleningsinstantie van het traject omgangsbegeleiding;
  • de tweede zes weken: om de week op donderdag uit school tot na het eten;
  • de vier weken daarna: iedere week op donderdag uit school tot na het eten en om de week op zaterdag van 10.00 uur tot na het eten;
  • de vier weken daarna: iedere week op donderdag uit school tot na het eten en om de week van vrijdag uit school tot zaterdag na het eten;
  • de vier weken daarna: iedere week op donderdag uit school tot na het eten en om de week van vrijdag uit school tot zondag 10.00 uur;
  • daarna: iedere week op donderdag uit school tot na het eten en om de week van vrijdag uit school tot zondag 20.00 uur;
*
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van 5 april 2024, een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] van € 192,- per maand per kind zal betalen en met ingang van 4 oktober 2025 € 139,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, bijgestaan door
mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 21 maart 2025.