ECLI:NL:RBDHA:2025:6288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.12588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 16 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 17 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. Eiser betoogt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, maar de rechtbank oordeelt dat het voornemen van de minister voldoende duidelijk is en voldoet aan de vereisten.

Eiser stelt dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeert dat de minister niet onterecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die aanleiding geven om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Demirtas),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard. [3]
Zijn het voornemen en het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
4. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het voornemen is namelijk algemeen geformuleerd en bestaat enkel uit standaardmatige tekstblokken. Doordat er geen enkele overweging is gewijd aan de persoonlijke omstandigheden die door eiser in het gehoor bij de AVIM en in het aanmeldgehoor Dublin zijn aangedragen, is het voornemen onvoldoende geïndividualiseerd. Eiser kon dan ook niet effectief op het voornemen reageren in de zienswijze waardoor hem het recht van hoor en wederhoor is ontnomen. Er is ook niet gemotiveerd waarom het samenstel van zijn persoonlijke omstandigheden niet meebrengt dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Eiser doet een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 28 augustus 2024. [4]
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat het voornemen een voorbereidingshandeling is. Het is namelijk een mededeling van feitelijke aard en daarmee niet op enig rechtsgevolg gericht. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023 volgt dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten kan voldoen. [5] De Afdeling heeft dit oordeel ook in latere uitspraken bevestigd. [6] De rechtbank ziet in de door eiser genoemde, ongepubliceerde, uitspraak van zittingsplaats Amsterdam geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Dat een voornemen minder lang is dan een besluit maakt namelijk nog niet dat er sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. In dit geval is in het voornemen van eiser voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In het voornemen staat ook dat de minister geen aanleiding ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De minister motiveert hierbij dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden en dat daarvan in zijn situatie niet van is gebleken. Ook is niet gebleken van proceseconomische redenen om de aanvraag in behandeling te nemen. Voor wat betreft eisers verklaringen klopt het dat de minister deze verklaringen niet kenbaar in het voornemen heeft betrokken. Eiser heeft echter in de zienswijze de mogelijkheid gehad om te reageren op het voornemen en naar voren te brengen waarom zijn persoonlijke omstandigheden maken dat van de overdacht moet worden afgezien. Ook in beroep heeft hij die gelegenheid gekregen. Niet valt in te zien dat het recht op hoor en wederhoor door deze gang van zaken is geschonden. Hierbij komt dat de verklaringen van eiser bij het AVIM zien op wat eiser is overkomen in Nigeria. Dit is niet relevant in het kader van de vraag of eiser naar Duitsland kan terugkeren. Verder is de opmerking in het aanmeldgehoor “Ja, maar mij terug brengen naar Duitsland is hetzelfde als mij terugsturen naar Afrika.”, zonder nadere toelichting, dermate algemeen dat niet valt in te zien waarom de minister daar in het voornemen expliciet op had moeten ingaan.
Mag de minister voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de minister ten aanzien van Duitsland niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waardoor hij niet kan worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de minister alleen tot de conclusie komt dat een lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt als de vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest of artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt in strijd met bovenstaande artikelen. De minister overweegt terecht dat eiser hier niet in is geslaagd, omdat hij zijn standpunt niet (met documenten) heeft onderbouwd. Daarom mag de minister uitgaan van het algemene uitgangspunt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook geldt ten aanzien van Duitsland. Daarbij komt dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing zijn op de asielprocedure in Duitsland. Als eiser meent dat Duitsland zich niet aan deze richtlijnen houdt, is het aan hem om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten. Ook bij zich voordoende problemen kan hij zich wenden tot de Duitse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling moeten nemen?
6. Eiser betoogt dat de minister in zijn bijzondere individuele omstandigheden aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De minister heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag in behandeling te nemen. Er is onvoldoende deugdelijk ingegaan op het samenstel van de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden, waaronder de problemen die hij heeft ervaren vanwege zijn homoseksuele geaardheid.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de overdracht van eiser aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Het argument van eiser dat hij in zijn land te vrezen heeft vanwege zijn homoseksuele geaardheid ziet daar niet op. De vraag of eiser vanwege zijn seksuele geaardheid gevaar loopt in zijn land van herkomst is een vraag is die inhoudelijk in een asielprocedure in Duitsland aan bod kan komen of is gekomen. De omstandigheid dat Duitsland hem wil terugsturen naar Afrika heeft betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwijst naar overweging 5.1 waar zij reeds oordeelt dat eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid onder d, van de Dublinverordening.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 28 augustus 2024, NL24.25208.
5.ABRvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
6.ABRvS 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1690 en ABRvS 5 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3158.