ECLI:NL:RBDHA:2025:6285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.1830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling van asielaanvraag van Nigeriaanse eiseres onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Nigeriaanse eiseres tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om haar asielaanvraag buiten behandeling te stellen. De eiseres had op 26 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister heeft deze aanvraag op 8 januari 2025 buiten behandeling gesteld, omdat de eiseres niet was verschenen voor een aanvullend verhoor dat gepland stond op 9 december 2024. De rechtbank heeft op 13 maart 2025 het beroep behandeld, waarbij de eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld, omdat de eiseres niet is verschenen en geen verschoonbare reden heeft gegeven voor haar afwezigheid. De rechtbank wijst erop dat de eiseres eerder ook niet is verschenen voor andere gehoren en dat zij niet voldoende heeft aangetoond dat haar afwezigheid te wijten was aan omstandigheden buiten haar invloed. De rechtbank concludeert dat het besluit van de minister onzorgvuldig tot stand is gekomen, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de minister in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en bekendgemaakt op 28 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1830
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: N. Hamzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het buiten behandeling stellen van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 26 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Zij is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 januari 2025 in de verlengde procedure buiten behandeling gesteld.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep (NL25.1831), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, I. Onwuegbuchu als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de buiten behandeling stelling van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiseres legt aan haar asielaanvraag ten grondslag dat zij bij terugkeer naar Nigeria vreest voor problemen vanwege haar seksuele geaardheid.
Het bestreden besluit
6. De minister heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres is niet verschenen voor het aanvullend gehoor dat stond gepland op 9 december 2024. Daarvoor heeft zij volgens de minister geen verschoonbare reden gegeven. Ook is eiseres eerder niet verschenen voor het aanvullend gehoor dat stond gepland op 1 augustus 2024 en is zij niet voorbereid verschenen op het aanvullend gehoor dat stond gepland op 2 augustus 2024. Verder is eiseres op 25 en op 26 september 2024 niet in de taxi gestapt, waardoor deze gehoren pas later konden beginnen.

Behandeling van het beroep in Nederland afwachten

7. Eiseres stelt dat de minister ten onrechte heeft bepaald dat zij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten en dat een voorlopige voorziening moet worden gevraagd. Eiseres stelt dat zij een geldige verblijfsvergunning heeft op grond waarvan zij rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat uit het voornemen en het bestreden besluit volgt dat eiseres geen terugkeerbesluit en geen inreisverbod krijgt opgelegd, omdat zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming ontheemden uit Oekraïne valt. In het bestreden besluit staat ook dat dat eiseres de uitspraak op haar beroep niet in Nederland mag afwachten en dat zij de rechtbank kan vragen om een voorlopige voorziening om de behandeling wel in Nederland te mogen afwachten. De minister heeft op zitting erkend dat dit niet juist in het bestreden besluit staat opgenomen. De minister stelt zich op het standpunt dat voldoende duidelijk is voor eiseres dat er geen terugkeerbesluit en inreisverbod is opgelegd en dat in de brief van 1 mei 2024 expliciet is vermeld dat zij bescherming heeft tot vier weken na de beroepsprocedure. Ook zijn er geen uitzettingshandelingen gepland. De rechtbank is van oordeel dat dit betekent dat het besluit in die zin onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren. Eiseres heeft in de gronden van beroep niet concreet onderbouwd naar voren gebracht in welke belangen zij is geschaad en ook overigens is niet gebleken dat zij in haar belangen in geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.

Buiten behandeling stelling

9. Eiseres stelt dat zij de uitnodiging niet heeft ontvangen van de IND en daarom niet aanwezig was voor het aanvullend gehoor. Eiseres stelt dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom zij niet opnieuw kon worden uitgenodigd voor dit aanvullend gehoor, nu zij een geldige verblijfsvergunning heeft. Verder stelt eiseres dat de minister bovendien een aanmeldgehoor en een nader gehoor heeft afgenomen, maar de inhoud hiervan niet heeft betrokken bij de besluitvorming en de aanvraag heeft afgewezen. Dit is onzorgvuldig. Eiseres wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2604). Zij stelt dat de minister de aanvraag niet buiten behandeling kon stellen, omdat uit de Afdelingsuitspraak volgt dat de aanvraag alleen buiten behandeling kan worden gesteld als de vreemdeling een impliciet intrekkingsverzoek heeft gedaan of impliciet heeft afgezien van het gehoor. Daar is in dit geval geen sprake van.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister de asielaanvraag wel buiten behandeling heeft mogen stellen. Niet in geschil is dat eiseres niet is verschenen voor het aanvullend gehoor op 9 december 2024. Eiseres heeft in de zienswijze aangegeven dat de e-mail met de uitnodiging voor het gehoor in haar spam is gekomen en dat zij daarom de uitnodiging niet heeft gezien. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat dit geen verschoonbare reden is. De minister heeft er op gewezen dat eiseres ook op 1 augustus 2024 niet is verschenen bij het nader gehoor, en dat het nader gehoor op 2 augustus 2024 niet kon doorgaan omdat eiseres onvoorbereid verscheen. Van eiseres mag worden verwacht dat zij op de afspraken met de IND verschijnt of de IND informeert als er onvoorziene omstandigheden voordoen. De minister heeft op zitting toegelicht dat een nader gehoor noodzakelijk was, omdat de minister nog niet voldoende informatie had. De rechtbank overweegt dat uit de wet niet volgt dat de minister dan gehouden is om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de minister gelet op de Afdelingsuitspraak van 26 juni 2024 de asielaanvraag niet buiten behandeling kon stellen. Uit de Afdelingsuitspraak volgt namelijk dat uit artikel 28 van de Procedurerichtlijn volgt dat de lidstaat kan aannemen dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien, wanneer is vastgesteld dat hij niet is verschenen voor een persoonlijk onderhoud, tenzij hij binnen een redelijke tijd aantoont dat dit te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. Dat betekent dat de minister dus bevoegd is om de aanvraag buiten behandeling te stellen wanneer de vreemdeling niet verschijnt voor een gehoor. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft.
12. Gelet op het in rechtsoverweging 8 geconstateerde gebrek zal de rechtbank de minister veroordelen in de door eiseres gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.