Op 28 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer NL25.1831. De voorzieningenrechter, mr. P. Lenstra, heeft het verzoek van de verzoekster om een voorlopige voorziening afgewezen. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 8 januari 2025 buiten behandeling was gesteld. Hiertegen heeft de verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 13 maart 2025, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. K. Mohasselzadeh, en een tolk, I. Onwuegbuchu. De Minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde, N. Hamzaoui.
De voorzieningenrechter heeft in een eerdere uitspraak op dezelfde dag, in de zaak NL25.1830, het beroep van de verzoekster ongegrond verklaard. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek. Echter, de voorzieningenrechter heeft de Minister wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 907,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift is toegekend, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 maart 2025, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.