ECLI:NL:RBDHA:2025:6276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
11493687 RP VERZ 25-50043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer wegens bezit van harddrugs en strijd met gedragsregels

In deze zaak heeft de kantonrechter op 17 april 2025 uitspraak gedaan over het ontslag op staande voet van een werknemer, [verzoeker], door zijn werkgever, [bedrijf]. [verzoeker] was sinds 1 maart 2022 in dienst als logistiek medewerker en werd op 28 november 2024 op staande voet ontslagen vanwege het in bezit hebben van harddrugs op de werkvloer, wat in strijd was met het zero-tolerance beleid van [bedrijf]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat [verzoeker] niet alleen in strijd met de gedragsregels handelde, maar ook tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de eigenaar van de drugs en de omstandigheden rondom zijn vakantie. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende aannemelijk had gemaakt dat [verzoeker] wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in zijn tas en dat zijn gedragingen het vertrouwen van de werkgever ernstig hadden geschaad. Het verzoek van [verzoeker] om het ontslag te vernietigen en om wedertewerkstelling werd afgewezen. Tevens werd [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
DRN/c
Zaak-/rolnummer: 11493687 RP VERZ 25-50043
Datum: 17 april 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker] ,wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M. Bouman,
tegen
de [bedrijf] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna: [bedrijf] ,
gemachtigde: mrs. I.H.M. van der Ven en N. Cornelissen,

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] van 13 januari 2025 met producties 1 t/m 3;
  • het verweerschrift van [bedrijf] van 14 maart 2025 met producties 1 t/m 20.
1.2.
Op 20 maart 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
1.3.
Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf] is een coöperatie met leden en biedt telers en kopers een marktplaats aan voor de verhandeling van sierteeltproducten.
2.2.
[verzoeker] is per 1 maart 2022 bij [bedrijf] in dienst getreden als logistiek medewerker voor een arbeidsduur van 30 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 2.337,81 (exclusief vakantiegeld en overige emolumenten). De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.3.
Op 28 november 2024 is [verzoeker] door [bedrijf] op staande voet ontslagen. Het ontslag is diezelfde dag per brief aan [verzoeker] bevestigd. In de ontslagbrief staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Op vrijdag 22 november 2024 is door de bedrijfsbeveiliging een onbeheerde tas aangetroffen op een logistieke vloer van [bedrijf] locatie [locatie] . Na inbeslagname is er onderzoek gedaan naar de eventuele eigenaar. Hierbij zijn in een zijvak van de tas een telefoon en twee envelopjes aangetroffen. Hierbij wordt vermoed dat het gaat om harddrugs. In de middag heb jij je gemeld bij de bedrijfsbeveiliging als eigenaar van de tas (…) De inhoud van de envelopjes is getest met professionele meetapparatuur en de uitkomsten daarvan waren positief op harddrugs (…) Hieronder volgen meerdere dringende redenen die ten grondslag liggen aan het ontslag op staande voet:
- Het in bezit hebben van harddrugs binnen de terreinen van [bedrijf] en daarmee handelen in strijd met het zero-tolerance beleid van [bedrijf] ;
- Het in strijd handelen met de waarheid verklaren rondom de eigenaar van de drugs, de eigenaar van de telefoon, en het tijdstip van jouw vakantie.
- Handelen in strijd met de verplichtingen op grond van jouw arbeidsovereenkomst en daaraan verbonden gedragsregels. (...)”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen, [bedrijf] te veroordelen tot wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, om het loon en emolumenten te betalen ad € 2.337,81 bruto per maand vanaf 28 november 2024 vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de wettelijke rente vanaf iedere dag der verschuldigdheid en [bedrijf] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] , samengevat, ten grondslag dat hij zich niet kan vinden in de door de werkgever aangevoerde ontslagredenen. Zo betwist [verzoeker] dat de aangetroffen drugs van hem zijn. Dat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd over tijdstippen van het bezit van de tas, doet niet af aan het feit dat de kern van zijn verklaring, dat de drugs van zijn broer waren, klopt. Tot slot voert [verzoeker] aan dat de screening uit 2022 die door [bedrijf] wordt aangehaald geen rol kan spelen bij het onlangs gegeven ontslag op staande voet. Indien [bedrijf] toentertijd twijfels had over hem, hadden zij geen arbeidsovereenkomst met hem moeten aangaan.

4.Het verweer en het zelfstandig verzoek

4.1.
[bedrijf] verweert zich tegen het verzoek en stelt, samengevat, dat het ontslag op staande voet wel degelijk rechtsgeldig is gegeven. Het ontslag op staande voet is gebaseerd op het feit dat [verzoeker] in strijd met de waarden van [bedrijf] en de geldende afspraken bij de arbeidsovereenkomst heeft gehandeld en nadien tegenstrijdig en in strijd met de waarheid heeft verklaard. Zo is [verzoeker] aan het begin van zijn dienstverband gewaarschuwd voor zijn oneerlijke, niet betrouwbare gedrag en is hij gewezen op het zerotolerance beleid van [bedrijf] omtrent drugs, [verzoeker] is namelijk in het verleden veroordeeld voor het in bezit hebben van een meer dan toegestane hoeveelheid hasj. [verzoeker] heeft middels het tekenen van de arbeidsovereenkomst de gedragscode, waarin het zerotolerance beleid wordt toegelicht, geaccordeerd en heeft een e-learning doorlopen waarin de afspraken uit de gedragscode duidelijk worden gemaakt. Ook op de werkvloer worden medewerkers herinnert aan de regels door middel van posters en instructies. [verzoeker] is dus meer dan bekend met het beleid van [bedrijf] . Gebleken is dat in de tas van [verzoeker] een telefoon met twee envelopjes, met later gebleken harddrugs, daartegen aangedrukt is gevonden. [verzoeker] verklaart dat zowel de drugs als de telefoon van zijn broer zijn. Zijn broer zou namelijk tijdens zijn vakantie tot en met 6 november 2024 zijn tas hebben gebruikt. Later verklaart [verzoeker] dat hij op 28 oktober 2024 al terug was van vakantie en de telefoon toch van hem is. Eerder herkende hij de telefoon niet, aldus [verzoeker] . Hieruit blijkt volgens [bedrijf] dat [verzoeker] in strijd met de waarheid verklaart rondom zijn vakantie, de eigenaar van de telefoon en de eigenaar van de drugs. Gelet op het feit dat de twee envelopjes in de tas van [verzoeker] tegen zijn telefoon aangeplakt zaten is het namelijk zeer aannemelijk dat ook de drugs van [verzoeker] zijn. [verzoeker] heeft naast het tegenstrijdig verklaren en een herhaaldelijke schending van de regels en procedures van [bedrijf] in strijd gehandeld met het zerotolerance beleid en de verplichtingen op grond van de arbeidsovereenkomst. Gelet op de aard en de ernst van de gedragingen van [verzoeker] waren er dringende redenen voor het ontslag op staande voet.
4.2.
[bedrijf] verzoekt de kantonrechter bij tegenverzoek om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden op grond van artikel 7:671b (lid 1 sub a) in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en lid 3 onder e dan wel g BW. Het verzoek is voorwaardelijk, namelijk voor het geval de arbeidsovereenkomst blijkt niet te zijn geëindigd door het aan [verzoeker] op staande voet gegeven ontslag.

5.De beoordeling

Ontslag op staande voet is terecht gegeven.
5.1.
De vraag die in deze zaak centraal staat is of het door [bedrijf] op 28 november 2024 ontslag op staande voet terecht is gegeven. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Hij overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen indien sprake is van een dringende reden. Ook moet de opzegging onverwijld worden medegedeeld aan de wederpartij. Uit artikel 7:678 lid 1 BW volgt dat als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die als gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In artikel 7:678 lid 2 BW staat een aantal omstandigheden die als dringende reden aangemerkt kunnen worden.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het gegeven ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Partijen verschillen van mening over de vraag of er een dringende redenen bestonden voor het gegeven ontslag.
5.4.
[bedrijf] geeft een drietal dringende redenen die, ieder voor zich en alle tezamen aan het ontslag ten grondslag liggen, waaronder het in bezit hebben van harddrugs binnen [bedrijf] en daarmee in strijd handelen met het zerotolerance beleid, het in strijd met de waarheid verklaren en het handelen in strijd met de verplichtingen op grond van de arbeidsovereenkomst en de gedragsregels.
5.5.
Ten aanzien van het in bezit hebben van harddrugs oordeelt de kantonrechter als volgt. Vast staat dat zowel de tas als de daarin gevonden telefoon van [verzoeker] waren. Daarnaast is voldoende onderbouwd dat er sprake is van harddrugs. Daarbij verdient opmerking dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet steeds is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan. Volstaan kan worden dat deze voldoende aannemelijk zijn geworden. De (voorlopige) test die [bedrijf] heeft uitgevoerd acht de kantonrechter dan ook voldoende.
Nu de drugs in de tas naast de telefoon van [verzoeker] zijn gevonden en [verzoeker] heeft erkend dat hij de tas had meegenomen naar de werkplek, is voldoende aannemelijk dat [verzoeker] de drugs in zijn bezit had. Gezien de wisselende dan wel tegenstrijdige verklaringen van [verzoeker] acht de kantonrechter het ook voldoende aangetoond dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs. [verzoeker] weet dat er binnen [bedrijf] een zerotolerance beleid geldt, immers is hij eerder, bij indiensttreding, gewaarschuwd voor het niet plegen van strafbare feiten en is hij herhaaldelijk gewezen op dit zerotolerance beleid. Gelet hierop is het verwijtbaar dat [verzoeker] hier geen aandacht voor heeft gehad. Op de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verklaard dat de vriendin van zijn broer drugs gebruikt en zijn broer dit regelmatig voor haar moeten kopen. Het verweer van [verzoeker] dat zijn broer de tas had geleend tijdens de vakantie van [verzoeker] en de drugs mogelijk is achtergebleven kan hem niet baten. Immers de wetenschap dat zijn broer regelmatig drugs koopt had [verzoeker] ertoe moeten bewegen om zijn tas grondig te controleren op de aanwezigheid van verboden middelen. Door dit na te laten heeft [verzoeker] het risico genomen dat er zaken in de tas terecht konden komen die op de werkvloer verboden zijn.
5.6.
Voor wat betreft de dringende reden dat [verzoeker] tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd rondom de eigenaar van de drugs, de telefoon en het tijdstip van terugkeren van zijn vakantie overweegt de kantonrechter dat het [verzoeker] kan worden aangerekend niet direct volledige openheid van zaken te geven. Zo heeft hij eerst ontkend dat de telefoon in de tas aan hem toebehoorde en heeft hij tegenstrijdig verklaard ten aanzien van de terugkeer van zijn vakantie. Dit terwijl [verzoeker] eerder is gewaarschuwd voor het niet eerlijk zijn tijdens zijn pre-employment screening en hij er nadrukkelijk op is gewezen in het vervolg wel eerlijk te zijn. Het verweer van [verzoeker] dat het mogelijk is om je te vergissen in een datum en dat het bezit van de tas en diens inhoud daarmee nog niet vast komt te staan, volgt de kantonrechter niet. [bedrijf] heeft voldoende onderbouwd dat de tas langer in het bezit was van [verzoeker] . Een en ander wordt ook bevestigd door de batterijafname van de telefoon, die tijdens de vondst van de tas op 60% werd aangetroffen en drie dagen later nog maar 30% batterij bezat. Dat de telefoon dus al twee weken in de tas zat is dan ook ongeloofwaardig.
5.7.
De kantonrechter is het met [bedrijf] eens dat de gedragingen van [verzoeker] in strijd met de verplichtingen op grond van de arbeidsovereenkomst en de gedragsregels zijn. [bedrijf] als zijnde een belangrijk handelsknooppunt, moet erop kunnen vertrouwen dat haar medewerkers de gedragsregels naleven. [verzoeker] heeft dit nagelaten en daarmee het vertrouwen dat [bedrijf] in hem als medewerker moet kunnen stellen, ernstig geschaad. Gezien dat handelen kan van [bedrijf] redelijkerwijze niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren.
5.8.
Gelet op het voorgaande zijn de genoemde redenen die tot het ontslag op staande voet hebben geleid voldoende gebleken. Die redenen in onderling verband beschouwt leveren een dringende reden op, zodat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Dit brengt met zich mee dat de verzoeken van [verzoeker] tot vernietiging van dat ontslag en wedertewerkstelling zullen worden afgewezen.
In het tegenverzoek
5.9.
[bedrijf] heeft een tegenverzoek ingesteld onder de voorwaarde dat het ontslag op staande voet wordt vernietigd. Inmiddels is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en dus niet wordt vernietigd. Dit betekent dat niet aan de door [bedrijf] gestelde voorwaarde is voldaan zodat niet wordt toegekomen aan de beoordeling van de subsidiaire verzoeken.
5.10.
Nu [verzoeker] in het ongelijk is gesteld zal hij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [bedrijf] worden als volgt begroot:
salaris gemachtigde € 814,00
nakosten €
135,00 +
totaal € 949,00

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te voldoen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet, dan moet hij ook de betekeningskosten betalen;
Deze beschikking is gewezen door mr. N.F.H. van Eijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.