In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die in beroep is tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 30 januari 2025. Dit besluit houdt in dat de asielaanvraag van de verzoeker niet in behandeling wordt genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 april 2025 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde zich voorafgaand aan de zitting hebben afgemeld. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is het onderzoek in zowel de bodemprocedure als de voorlopige voorzieningenprocedure gesloten.
De gemachtigde van de verzoeker heeft op 1 april 2025 aanvullende gronden ingediend, waarin wordt gewezen op de risico's van recente ontwikkelingen in Polen, waar het lagere parlement op 21 februari 2025 heeft besloten het recht op asiel (tijdelijk) af te schaffen. De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of de minister nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in een andere zaak door een meervoudige kamer van de rechtbank wordt beoordeeld. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat er op het beroep is beslist.
Daarnaast veroordeelt de voorzieningenrechter de minister in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.814,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.