ECLI:NL:RBDHA:2025:6264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23/5603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning in de gemeente Katwijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025, wordt het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt, wat van invloed is op de toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit, waarbij verweerder de omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank stelt dat de vergunninghouder geen agrarisch bedrijf meer heeft en dat de woning niet meer als bedrijfswoning kan worden gebruikt. De rechtbank beveelt aan dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eisers moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt bepaald dat het griffierecht aan eisers moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] e.a., uit [vestigingsplaats] , eisers

(gemachtigde: D. van der Hoeven),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.M.J.J. Houben).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen: [naam 1] (de vergunninghouder) en [naam 2] , beide uit Rijnsburg
(gemachtigde: W. van Rheenen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning aan de [adres] in [plaats] .
1.1.
Bij besluit van 7 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van de vergunninghouder om een omgevingsvergunning afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 16 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van de vergunninghouder ongegrond verklaard.
1.3.
Bij besluit van 12 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 16 februari 2022 ingetrokken en besloten het primaire besluit te herroepen en alsnog de omgevingsvergunning voor het omzetten van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning te verlenen.
1.4.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft een schriftelijke reactie ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld, samen met de zaak SGR 23/5059. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder, dhr. [naam 2] samen met zijn gemachtigde.

Het bestreden besluit

2. De vergunninghouder is eigenaar van het perceel [adres] te [plaats] . Hij heeft daar een agrarisch bedrijf gehad. Op dit moment is op het perceel geen bedrijf meer actief. De vergunninghouder heeft om op 17 augustus 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het omzetten van zijn bedrijfswoning naar een plattelandswoning.
2.1.
Verweerder heeft de aangevraagde vergunning uiteindelijk verleend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het omzetten van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”. Verweerder is echter bereid om van het bestemmingsplan af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens verweerder is sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaard woon- en leefklimaat.

Het beroep

3. Eisers zijn het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning. Eisers voeren in het kort aan dat het perceel buiten de bebouwde kom ligt, zodat artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor niet kon worden toegepast. Verder voeren zij aan dat geen sprake is van een plattelandswoning, zoals bedoeld in de Wet plattelandswoningen. Op het perceel is immers geen agrarisch bedrijf meer aanwezig. Er is volgens eisers ook geen sprake van een goede ruimtelijke ordening en er kan geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingsrecht
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 augustus 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Het bestemmingsplan
5. In het geldende bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” heeft het perceel [adres] de bestemming “Agrarisch – Glastuinbouw 2” en onder meer de functieaanduiding “bedrijfswoning”. In artikel 1.25 van de planregels staat als definitie van bedrijfswoning: “een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein.”
5.1.
Vast staat dat op het perceel geen agrarisch bedrijf meer aanwezig is, zodat de woning niet meer gebruikt wordt als bedrijfswoning. De rechtbank stelt vast dat het gebruik van de woning als burgerwoning (dan wel plattelandswoning) niet is toegestaan op grond van artikel 4 van het bestemmingsplan. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
Kon verweerder artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor toepassen?
6. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor heeft toegepast om van het bestemmingsplan af te wijken. Eisers voeren hiertoe aan dat het perceel buiten de bebouwde kom ligt. Het gebied waar de woning ligt, bestaat voornamelijk uit glastuinbouwbedrijven. Dit betekent dat geen sprake is van een gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt. Het perceel ligt tussen omvangrijke kassencomplexen en andere bebouwing. Open ruimten van enig omvang zijn schaars. Daarnaast zijn in de relatieve nabijheid van het perceel verschillende bedrijfs-, burger- en plattelandswoningen in lintbebouwing aanwezig.
6.2.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de vraag of een perceel in de bebouwde kom ligt, van feitelijke aard is. [1] Niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft, maar de aard van de omgeving is bepalend. Daarbij is in het bijzonder van belang of sprake is van een concentratie van bebouwing en of het gebied door de bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.
6.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt. Vast staat dat de omgeving van het perceel voornamelijk bestaat uit kassencomplexen ten behoeve van glastuinbouw. Zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling hebben kassen geen woon- of verblijffunctie. Kassen zijn in het algemeen op een dusdanige wijze ingericht dat de tijd waarin er daadwerkelijk mensen verblijven zoveel mogelijk wordt beperkt. [2] Dit betekent dat geen sprake is van een concentratie van bebouwing die maakt dat het gebied overwegend een woon- of verblijffunctie heeft. In de omgeving van het perceel bevinden zich weliswaar bedrijfs-, burger- en plattelandswoningen, maar deze bevinden zich op een aanzienlijke afstand van elkaar. Deze woningen zijn bovendien een stuk minder omvangrijk dan de kassencomplexen die het gebied domineren. De aanwezigheid van deze woningen maakt daarom niet dat kan worden gesproken van een gebied dat overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.
6.4.
De rechtbank overweegt dat eisers daarom terecht betogen dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend met toepassing van artikel 4, onderdeel 9, bijlage II van het Bor. Dit betekent dat de omgevingsvergunning alleen kon worden verleend met toepassing van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid onder artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3, van de Wabo. De rechtbank overweegt dat hiervoor de uitgebreide procedure moet worden toegepast.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover verweerder hierbij aan de vergunninghouder de omgevingsvergunning heeft verleend voor het omzetten van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning. De rechtbank overweegt dat verweerder opnieuw op het bezwaar zal moeten beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om in te gaan op de overige gronden van eisers, omdat verweerder voor het verlenen van de vergunning een geheel nieuwe procedure zal moeten beginnen waarbij opnieuw aandacht zal moeten worden besteed aan de bezwaren van eisers.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden. Er is geen sprake van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder hierbij aan de vergunninghouder de omgevingsvergunning heeft verleend voor het omzetten van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning;
  • bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4880, r.o. 5.1.
2.Idem, r.o. 5.2.