ECLI:NL:RBDHA:2025:6262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23/7420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor het vervangen van een schutting door een tuinmuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was verleend. De vergunninghouder had toestemming gekregen om een schutting te vervangen door een tuinmuur. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, stelde dat de vergunning niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat de muur niet vakkundig zou worden gemetseld. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag om de omgevingsvergunning was ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wabo van toepassing bleef. De rechtbank constateerde dat de omgevingsvergunning een afwijking van het bestemmingsplan toestond, maar dat de zorgen van eiser over de uitvoering van de werkzaamheden niet konden leiden tot vernietiging van de vergunning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7420

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

25 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A.C. Visser).

Inleiding

Bij besluit van 22 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [vergunninghouder] (de vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van de schutting tussen het kantoor aan de [adres 1] en de woning aan de
[adres 2] door een tuinmuur.
Bij besluit van 19 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en door zijn zoon, [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingsrecht en de Invoeringsrecht Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 4.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 april 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
2. Op grond van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” zijn voor het perceel onder meer de bestemming “Wonen-1” en de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” opgenomen. De omgevingsvergunning voorziet in een afwijking van het bestemmingsplan, omdat de bouwhoogte van de vergunde tuinmuur hoger is dan de toegestane hoogte van 2 meter.
3. De omgevingsvergunning voorziet niet in verankering van de tuinmuur in de muur van de woning van eiser. Ook volgt uit de omgevingsvergunning dat de tuinmuur moet worden gemetseld in de kleur van de gevelstenen van de woning aan de
[adres 2] . De op de verankering van de muur en de kleur daarvan betrekking hebbende beroepsgronden treffen daarom geen doel. Dat geldt ook voor het betoog van eiser dat de muur niet in het beschermd stadsgezicht past. De commissie Welstands- en Monumentencommissie heeft het bouwplan hierop getoetst en dat akkoord bevonden.
4. De rechtbank constateert dat eiser zich er met name zorgen over maakt dat de muur niet vakkundig en netjes zal worden gemetseld. Volgens eiser moet een professionele aannemer de bouwwerkzaamheden verrichten. De rechtbank begrijpt deze wens van eiser, maar ziet geen mogelijkheid voor verweerder om bij een omgevingsvergunning te vereisen dat de bouwwerkzaamheden door een professionele aannemer en niet door de vergunninghouder zelf worden verricht. De rechtbank stelt wel vast dat verweerder op zitting heeft toegezegd dat de werkzaamheden tijdens en na de bouw van de muur zullen worden gecontroleerd. Ook begrijpt de rechtbank van verweerder dat de vergunninghouder heeft aangegeven een bouwkundige te willen inschakelen. De rechtbank wijst er ter informatie op dat een bouwwerk moet voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Bouwen in afwijking van de omgevingsvergunning of strijd met het Bouwbesluit 2012 kunnen in een handhavingsprocedure aan de orde worden gesteld.
5. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2025 door
mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.