ECLI:NL:RBDHA:2025:6255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
C/09/680417/KG RK 25-212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 14 april 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoeker, wonende te [woonplaats], had de wraking ingediend tegen mr. A.M. de Wit, rechter in een bestuursrechtelijke procedure tegen de minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. P. Toonders. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig was, omdat hij de argumenten van verzoeker niet had behandeld en een nieuw argument voor de minister had geconstrueerd. Verzoeker stelde dat de rechter zijn stellingen had genegeerd en dat er sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de rechter niet vooringenomen was en dat het aan de orde stellen van het ontbreken van een kopie van het identiteitsbewijs door de rechter niet duidt op partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat het wrakingsverzoek daarom werd afgewezen. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/11
zaak- /rekestnummer: C/09/680417 / KG RK 25-212
Beslissing van 14 april 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. A.M. de Wit,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de minister van Defensie,
gemachtigde: mr. P. Toonders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 17 februari 2025;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 17 maart 2025.
1.2.
Op 31 maart 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij is niemand verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 24/3040 tussen verzoeker als eiser en de minister van Defensie als verweerder (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek van 17 februari 2025 het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
1. Negeren van mijn stellingen en bewijsmateriaal
  • De rechter heeft geen enkele van mijn stellingen inhoudelijk behandeld en uitsluitend de stelling van verweerder overgenomen, namelijk dat ik geen kopie van mijn paspoort zou hebben meegestuurd.
  • Dit terwijl verweerder in zijn besluit nooit heeft gesteld dat een paspoortkopie ontbrak. De rechter heeft dus zelfstandig een nieuw argument voor verweerder geconstrueerd en mijn stellingen volledig genegeerd.
  • Bewijsmateriaal waaruit blijkt dat ik aan alle vereisten heb voldaan, waaronder een kopie van mijn paspoort bij mijn tweede verzoek, is volledig genegeerd.
2. Onjuiste voorstelling van zaken inzake mijn inzageverzoek
  • De rechter meende dat ik tijdens de zitting eenvoudig een nieuw inzageverzoek kon doen, terwijl ik reeds een tweede verzoek had ingediend en een ingebrekestelling had verstuurd wegens het uitblijven van een beslissing daarop.
  • Dit tweede verzoek is door de rechtbank volledig genegeerd met het argument dat ik alsnog een nieuw verzoek zou kunnen indienen, terwijl een dwangsom verschuldigd was wegens de overschrijding van de beslistermijn.
3. Onterechte beschuldiging over het ontbreken van een paspoortkopie
  • De rechter bleef volhouden dat ik geen kopie van mijn paspoort had meegestuurd bij mijn eerste verzoek, terwijl verweerder zich hier in zijn besluit nooit op heeft beroepen.
  • Dit standpunt werd door de rechter herhaald, ondanks het feit dat uit mijn tweede verzoek en de bijlange duidelijk blijkt dat de paspoortkopie was verstrekt.
4. Valse en achteraf gecreëerde besluitvorming
  • Tot mijn verbazing ontving ik na de zitting een zogenaamd besluit waarin werd beweerd dat mijn verzoek van 16 september 2024 al in oktober 2024 was afgehandeld.
  • Dit besluit is overduidelijk vervalst en pas aangemaakt ná mijn melding dat er een dwangsom verschuldigd zou zijn wegens het uitblijven van een besluit op mijn tweede verzoek.”
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer begrijpt dat verzoeker van mening is dat de rechter vooringenomen is omdat zij het ontbreken van een kopie van het identiteitsbewijs van verzoeker als onderwerp op de zitting van 13 februari 2025 aan de orde heeft gesteld. Daarbij heeft de rechter volgens verzoeker zijn stelling dat hij al een kopie van zijn identiteitsbewijs had overgelegd, genegeerd. In de kern komt het verwijt van verzoeker erop neer dat de rechter daarmee, zonder enige aanleiding, zich inhoudelijk in de procedure heeft gemengd en verweerder in de hoofdzaak daardoor is geholpen.
3.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat het ontbreken van een kopie van het identiteitsbewijs door verweerder in de hoofdzaak aan de orde is gesteld in zijn verweerschrift van 14 november 2024 en dat verzoeker hiervan kennis heeft kunnen nemen, nu in het verweerschrift onder meer het volgende is vermeld:
“Op 9 februari 2024 heeft eiser een verzoek om rectificatie en vernietiging van persoonsgegevens ingediend (…). (…) Bij brief van 20 februari 2024 is aan eiser verzocht om een kopie van zijn identiteitsbewijs binnen vier weken te verstrekken, zodat zijn identiteit deugdelijk kon worden vastgesteld. Op 21 maart 2024 is aan eiser het besluit gestuurd dat zijn verzoek conform artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (…) niet in behandeling kon worden genomen. Reden hiervoor was dat zijn verzoek incompleet was en er geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot herstel binnen de gestelde termijn van vier weken.”
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit onderwerp dus niet uit de lucht komt vallen. Het behoort tot de taak van de rechter om tijdig inlichtingen in te winnen en probleempunten aan de orde te stellen die van belang kunnen zijn voor de te nemen beslissing, zodat partijen in de gelegenheid zijn daarop te reageren. Laat hij dit na dan kan sprake zijn van een verrassingsbeslissing. Dat het stellen van een vraag of het aan de orde stellen van een onderwerp mogelijk leidt tot een nadere onderbouwing van een standpunt van een van beide partijen, maakt op zichzelf niet dat sprake is van ongerechtvaardigd “meeprocederen” door de rechter. Dit zou anders zijn indien (de gegronde vrees bestaat dat) met het stellen van de vraag of het aan de orde brengen van een onderwerp is beoogd een van partijen te helpen ten koste van de andere partij, maar daarvan is de wrakingskamer niet gebleken. Uit de zittingsaantekeningen van de zitting van 13 februari 2025 en de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek leidt de wrakingskamer af dat verzoeker kort voor de zitting van 13 februari 2025 nog aanvullende beroepsgronden had ingediend. Verweerder in de hoofdzaak had aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben, waardoor de rechter de aanvullende gronden heeft betrokken bij de behandeling. Bij de aanvullende gronden zat een e-mail van verweerder in de hoofdzaak met daarbij een kopie van het identiteitsbewijs van verzoeker. Uit de vraagstelling door de rechter zoals deze blijkt uit de zittingsaantekeningen van 13 februari 2025 blijkt dat de rechter op de zitting heeft willen toetsen of deze kopie van het identiteitsbewijs door verzoeker was verstrekt in de procedure die heeft geleid tot het besluit dat in de hoofdzaak voorlag. Dat de rechter hierbij heeft gehandeld op een wijze die duidt op vooringenomenheid of die, objectief gezien, de schijn van vooringenomenheid wekt, is niet gebleken.
3.5
De omstandigheid dat de rechter op zitting heeft besproken dat verzoeker een nieuw verzoek kan indienen, leidt evenmin tot de conclusie dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid bij de rechter. De zitting is gericht op zowel het inwinnen van inlichtingen als het bespreken van mogelijkheden. De rechter kan daarbij een voorlichtende rol innemen.
3.6
Tot slot voert verzoeker als wrakingsgrond aan dat het besluit dat hij na de zitting heeft ontvangen, is vervalst. De wrakingskamer begrijpt dat verzoeker doelt op een besluit van de minister van Defensie waarbij de rechter niet is betrokken, zodat dit geen grond kan vormen voor wraking.
3.7
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
 verzoeker;
 verweerder in de hoofdzaak (de minister van Defensie p/a zijn gemachtigde mr. P. Toonders);
 de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, A.M. Boogers en D.M. Drok, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.J. Littel en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.