ECLI:NL:RBDHA:2025:6254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL24.28960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Russische eiser wegens ongeloofwaardige werkzaamheden voor de FSB en politieke overtuiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Russische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1999, diende op 23 maart 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 21 juni 2024 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 24 januari 2025 en vervolgt het onderzoek op 7 maart 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de minister en tolken. De rechtbank concludeert dat de minister de werkzaamheden van de eiser voor de Federale Veiligheidsdienst (FSB) niet geloofwaardig heeft geacht, en dat de vrees van de eiser voor vervolging bij terugkeer naar Rusland niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier of uitstel van vertrek om medische redenen. De rechtbank wijst het beroep van de eiser af, en de uitspraak wordt openbaar gemaakt op 7 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28960
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Russische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999. Hij heeft op 23 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 21 juni 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, E. Patalova als tolk en de gemachtigde van de minister. Omdat op deze zitting niet alles besproken kon worden, heeft de rechtbank het onderzoek voortgezet op de zitting van 7 maart 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Bos als tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft zijn grond dat hem op medische gronden uitstel van vertrek had moeten worden verleend op de zitting van 7 maart 2025 laten vallen. Dat geldt evenzeer van de grond over het besluit- en vertrekmoratorium. De rechtbank zal op deze gronden dan ook niet in gaan.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft verklaard dat hij sinds 2017 werkzaam is geweest voor de federale veiligheidsdienst (FSB), onder begeleiding van [B] . In maart 2022 heeft eiser het nummer van [B] geblokkeerd. Volgens eiser heeft de FSB mogelijk gemaakt dat hij is afgekeurd voor de militaire dienst. Dit is echter op grond van een ziekte waar hij niet aan lijdt. Eiser vreest strafrechtelijke vervolging in verband met onrechtmatige verkregen vrijstelling van militaire dienst. Ook verwacht hij naar Oekraïne gestuurd te kunnen worden om daar te vechten. Daarnaast verwacht eiser in de toekomst door de FSB gechanteerd te kunnen worden vanwege de werkzaamheden die hij voor hen heeft gedaan bij onder andere de Russische socialistische beweging (RSB) en de Navalny staf.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen met de Russische autoriteiten vanwege werkzaamheden bij de FSB;
politieke overtuiging;
deelname aan de RSB;
lidmaatschap van de gemeenschap van Navalny.
5.1.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De minister acht de politieke overtuiging van eiser ook geloofwaardig. Maar dit betekent volgens de minister niet dat eiser bij terugkeer een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade.
5.2.
De minister acht de problemen van eiser met de Russische autoriteiten vanwege zijn werkzaamheden bij de FSB niet geloofwaardig. De minister heeft daarover onder andere het volgende opgemerkt:
  • eiser heeft geen documenten overgelegd die ondersteunen dat hij van 2017 tot 2021 voor de FSB heeft gewerkt, en heeft daar geen goede verklaring voor;
  • eiser heeft zeer algemeen verklaard over waarom uitgerekend hij door de FSB benaderd is voor infiltratieopdrachten;
  • eiser heeft niet aangetoond dat hij kennis van de FSB als organisatie heeft;
  • eiser heeft algemeen en summier verklaard over zijn opdrachten en producten voor de FSB;
  • eiser heeft tegenstrijdig verklaard over waarom hij zich bij de FSB heeft aangesloten. Nu niet wordt gevolgd dat eiser heeft gewerkt bij de FSB, zijn de door eiser gestelde problemen als gevolg daarvan volgens de minister ook niet aannemelijk. De minister heeft daartoe onder meer overwogen dat uit het overgelegde militaire boekje wel blijkt dat eiser beperkt geschikt is verklaard, maar de minister volgt eiser niet in zijn betoog dat dit militaire boekje onder invloed van de FSB frauduleus is afgegeven om zo een dwangmiddel te hebben voor eisers spionagewerk. De minister merkt daarbij ook op dat eiser wisselend heeft verklaard over enige indicatie van mogelijke vervolging vanwege zijn werkzaamheden voor de FSB of het hebben van een frauduleus militair boekje. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de FSB hem zal dwingen om deel te nemen aan de oorlog van Oekraïne.
5.3.
De minister acht de deelname van eiser aan de RSB en het lidmaatschap van eiser van de gemeenschap van Navalny ook niet geloofwaardig. De minister heeft daarbij gewezen op het door eiser gestelde causale verband met de werkzaamheden bij de FSB, die ongeloofwaardig zijn geacht. Eiser heeft immers verklaard dat hij aanvankelijk weliswaar vrijwillig heeft deelgenomen aan de bijeenkomsten van de RSB, maar dat hij vervolgens door de FSB werd gedwongen om deze activiteiten voor te zetten. Ook stelt eiser dat hij in opdracht van de FSB contact heeft gezocht met de staf van Navalny, wat de minister dus niet volgt. Eiser heeft volgens de minister zijn deelname aan deze organisaties ook anderszins niet aannemelijk gemaakt en evenmin dat hij als gevolg daarvan in de negatieve belangstelling van de Russische autoriteiten staat.
5.4. De minister concludeert dat de asielaanvraag van eiser wordt afgewezen als ongegrond. De minister ziet ook geen aanleiding om een verblijfsvergunning regulier te verlenen of uitstel van vertrek te verlenen om medische redenen.
De problemen met de Russische autoriteiten vanwege de werkzaamheden bij de FSB
6. De rechtbank oordeelt dat de minister de werkzaamheden van eiser bij de FSB niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daaruit volgt dat de minister ook niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser vanwege (het stoppen met) deze werkzaamheden problemen heeft met de Russische autoriteiten. De rechtbank zal dat hieronder toelichten.
Documenten
6.1.
De rechtbank constateert dat eiser geen documenten heeft overgelegd van zijn werkzaamheden voor de FSB en van zijn contactpersoon [B] . Eiser heeft in het nader gehoor verklaard over een externe harde schijf te beschikken waarop hij vanaf 2017 documenten heeft verzameld (p. 18). Eiser heeft tijdens de zitting van 24 januari 2025 verklaard dat op de harde schijf scans van zijn handgeschreven verslagen aan zijn contactpersoon [B] staan. Dat betekent dat eiser naar eigen zeggen wel over documenten over zijn werkzaamheden bij de FSB beschikte. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn betoog dat het ongerijmd en tegenstrijdig is dat de minister van hem verwacht dat hij die werkzaamheden onderbouwt met stukken. De documenten van deze harde schijf heeft eiser niet overgelegd. Over de reden hiervan heeft eiser wisselend verklaard. Eiser heeft onder meer verklaard dat hij deze harde schijf in het huis van zijn vader bewaarde, terwijl hij ook verklaart dat hij zijn werkzaamheden voor zijn vader verborgen hield en dat hij sinds zijn studie niet meer bij zijn vader woonde. Volgens eiser zou een vriend van hem de harde schijf bij het huis van zijn vader ophalen. Deze vriend zou een sleutel van het huis van zijn vader hebben. In de zienswijze en in beroep heeft eiser vervolgens gesteld dat zijn vader (en niet zijn vriend) de harde schijf heeft opgestuurd. Op de zitting van 7 maart 2025 heeft eiser stukken overgelegd van PostNL over de mislukte verzending van een poststuk. Eiser stelt dat het gaat om de harde schijf, maar dat is niet uit de stukken op te maken. De minister mocht er dus vanuit gaan dat eiser de harde schijf niet heeft overgelegd, terwijl hij daar geen goede verklaring voor heeft.
6.2.
Eiser heeft verder verklaard over WhatsApp-berichten van zijn contact met [B] (p. 29). Ook deze WhatsApp-berichten heeft eiser niet overgelegd. Volgens eiser heeft hij vlak voor vertrek een groot aantal van de berichten gewist. Maar eiser verklaart ook dat hij een nieuwe telefoon heeft met hetzelfde nummer, en dat uit informatie van het WhatsApp helpcentrum blijkt dat hij de berichten dan kan herstellen. Eiser heeft zijn stelling dat voor het herstel van zijn berichten nodig is dat hij op het Russische grondgebied is, niet onderbouwd.
6.3. Eiser heeft op de zitting van 7 maart 2025 ook nog een mail overgelegd aan een persoon genaamd [A] , die werkzaam zou zijn bij het consulaat van de [land] in [plaats 3] . Volgens eiser kan daaruit op worden gemaakt dat hij langere tijd contact heeft gehad met dit consulaat en ondersteunt dit document dat hij daar in opdracht van de FSB werkzaamheden verrichte. De rechtbank maakt uit de mail op dat eiser, als hoofd van de [clubnaam] , met [A] wilde spreken. Uit dit stuk volgt niet dat eiser langdurig contact had met deze [A] , dat hij dit contact had in opdracht van de FSB en evenmin dat eiser bij terugkeer naar Rusland vanwege die werkzaamheden te vrezen heeft van de Russische autoriteiten.
Verklaringen
6.4.
De minister mocht zich naar het oordeel van de rechtbank ook op het standpunt stellen dat de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden bij de FSB onvoldoende zijn. De minister heeft daarbij van belang geacht dat eiser zeer algemeen heeft verklaard waarom uitgerekend hij door de FSB benaderd is voor infiltratieopdrachten. De minister wijst er daarbij op dat eiser nog student was, vrij jong was (17 jaar), geen ervaring had in inlichtingenwerk en geen bijzondere rol had bij de RSB, wat de benadering door de FSB vanwege die activiteiten bij de RSB onwaarschijnlijk maakt. Eiser heeft in de beroepsgronden gesteld dat een kennis die voor de FSB werkt en voorzitter was van de maatschappelijke jeugdkamer in [plaats 1] , hem ‘kennelijk’ als geschikt persoon heeft aangemerkt. Eiser heeft op de zitting van 24 januari 2025 toegelicht dat hij daarmee [plaats 2] bedoelt, maar heeft daarbij erkend dat het op vermoedens is gebaseerd dat deze persoon hem heeft voorgedragen. Eiser heeft daarmee dus nog geen verklaring gegeven voor waarom uitgerekend hij benaderd is door de FSB.
6.5.
De minister heeft verder naar het oordeel van de rechtbank aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet heeft aangetoond dat hij kennis van de FSB heeft, terwijl hij daar vier jaar voor zou hebben gewerkt. De minister heeft terecht opgemerkt dat eiser in het nader gehoor, als hem wordt gevraagd naar de organisatiestructuur van de FSB, reageert met een algemeen antwoord en de verantwoordelijkheid legt bij de hoormedewerker om het zelf op te zoeken (p. 30). De minister mocht daarbij ook opmerkelijk vinden dat eiser niet meer kan vertellen over de verschillende opdrachten en contactmomenten met [B] . Het betoog van eiser, dat de minister niet heeft gemotiveerd welke informatie hij moet verstrekken anders dan wat hij al heeft verklaard, treft geen doel. Eiser heeft immers onder andere op de vraag over de organisatiestructuur van de FSB geen inhoudelijk antwoord gegeven, waar in het voornemen van 9 november 2023 op is gewezen.
6.6.
De minister mocht zich verder op het standpunt stellen dat eiser algemeen en summier heeft verklaard over zijn opdrachten en producten voor de FSB. Eiser heeft hierover in het nader gehoor het volgende verklaard (p. 35 en 38):
‘V: Welke opdracht is u het meest bijgebleven? A: Over het algemeen weet ik nog alles.
V: Is er geen specifieke opdracht die de meeste indruk op u heeft achtergelaten?
De indruk, mijn gehele samenwerking tot de federale veiligheidsdienst heeft op mij onuitwisbare indruk achtergelaten. Om een bepaalde bijzondere eruit te gaan zoeken zou zijn als in een wc-pot het meest aromatische stukje eruit te moeten zoeken. Mijn excuses voor de vergelijking.
(…)
V: Welke resultaten hebt u geleverd aan de FSB wat betreft uw opdracht? A: Feitelijke.
V: Kunt u daar iets meer over vertellen?
A: Ik verstrekte verslagen die op feiten waren gebaseerd. Wat ik zag schreef ik op. Die verslagen leverde ik in. Daarbij moet ik melden dat ikzelf onder toezicht was door middel van wat ik al eerder had uitgelegd, de opname apparaten en de leren tas waarin ook de audio en videoregistratie aanwezig was. Ik was ook gedwongen betrokken bij de ontwikkeling van een zwarte pr-plan.’
6.7.
De rechtbank kan de minister volgen dat deze verklaringen onvoldoende uitgebreid en persoonlijk zijn, nu eiser stelt dit werk vier jaar te hebben gedaan. Eiser heeft in de beroepsgronden gewezen op p. 9, 10 en 32 van het nader gehoor, waar hij de naam van [A] zou hebben genoemd, en zou hebben verklaard dat de opdracht was om te spioneren en om informatie te vergaren over bijvoorbeeld wie de leden van de organisatie zijn, over persoonlijke omstandigheden (waar ze wonen, met wie ze wonen, wat voor activiteiten zij uitvoeren en de burgerlijke staat achterhalen) met de bedoeling dit vervolgens door te spelen. De rechtbank volgt dit niet. Op p. 9 verklaart eiser dat zijn begeleider ontdekte dat hij bij een bijeenkomst van het consulaat zou zijn en hem een opdracht gaf. Uit de aangehaalde pagina’s blijkt niet dat eiser een nadere toelichting heeft gegeven op de opdracht (behalve in het algemeen dat hij verslagen moest maken, en de beurs moest winnen) of dat eiser informatie moest vergaren over burgerlijke staat of woonplaats, zoals in de beroepsgronden wordt gesteld.
6.8.
De minister mocht verder aan eiser tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over waarom hij zich bij de FSB heeft aangesloten. Eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat hij zich eerst had aangesloten vanuit patriottische overtuigingen en later pas gedwongen:
‘Het verschil is alleen dat ik tot eind 2018 of begin 2019 dat volledig vrijwillig deed. Door mijn patriottische standpunten. Met kleine bonussen. Maar later werd dat gedwongen vrijwillig.’(p. 7) Eiser heeft in het nader gehoor echter verklaard dat hij nooit uit eigen overtuiging voor de FSB heeft gewerkt:
‘Er was geen enkel moment dat ik uit mijn eigen overtuiging of vrijwillig voor [B] , of voor de FSB heb gewerkt.’(p. 31) Eiser wijt deze tegenstrijdigheid aan de vertaling, de manier waarop hij het heeft geformuleerd of de onderbrekingen door de hoormedewerker (p. 32). De rechtbank kan de minister volgen dat dit verschil (gedwongen aansluiting of vanuit patriottische overtuiging) dermate groot is om het niet aan een vertaalfout kan worden toegeschreven. De minister heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser zelf het woord ‘patriottisch’ gebruikt in de context en dat dit woord niet door de hoormedewerker in de vraagstelling is gebruikt.
6.9.
Op de zitting van 24 januari 2025 heeft eiser toegelicht dat hij onder vrijwillig verstaat: dat je nog steeds een keuze hebt. Hij geeft aan dat hij inderdaad wel door patriottische aspecten of overwegingen werd geleid bij het nemen van de beslissing, maar dat hij ook was beïnvloed door de gesprekken met [B] . Tijdens het gesprek werd namelijk ook gewezen op mogelijke strafrechtelijke consequenties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee nog steeds niet voldoende reden gegeven voor zijn tegenstrijdige verklaringen: eiser heeft immers in het aanmeldgehoor verklaard dat hij het tot eind 2018 of begin 2019
volledigvrijwillig deed. De stelling van eiser in de beroepsgronden dat het aannemelijk is dat hij vanwege zijn leeftijd beïnvloed was en angstig is gemaakt om opdrachten uit te voeren, is – mede in het licht van de overige verklaringen – niet aannemelijk geworden en leidt niet tot een ander oordeel.
6.10.
De minister mocht gelet op het voorgaande overwegen dat, nu de werkzaamheden voor de FSB niet gevolgd worden, de problemen als gevolg daarvan ook niet aannemelijk zijn. De minister hoefde dus niet te volgen dat de FSB het militaire boekje frauduleus heeft afgegeven om zo een dwangmiddel te hebben voor eisers spionagewerk, of dat de FSB eiser zou inzetten in Oekraïne vanwege zijn werkzaamheden. De minister heeft terecht opgemerkt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de in het boekje vermelde ziekte of beperking is opgeschreven door de FSB. De minister hoefde in de stelling van eiser geen aanleiding te zien om eiser een medische onderzoek aan te bieden. Immers, zelfs al zou uit een medisch onderzoek volgen dat van de in het boekje gestelde ziekte of beperking geen sprake is, dan volgt daaruit nog niet dat het de FSB is geweest die voor het opnemen van die ziekte of beperking heeft gezorgd. De minister mocht wat betreft de gestelde problemen van eiser ook van belang vinden dat eiser wisselend heeft verklaard over mogelijke vervolging. Eiser heeft immers in het nader gehoor enerzijds verklaard dat de politie bij zijn vriend is langs geweest (p. 14) en anderzijds dat ze niet langs zijn geweest, maar zijn vriend opgeroepen hebben (p. 47).
Deelname aan de RSB
7. De rechtbank oordeelt dat de minister de deelname van eiser aan de RSB ongeloofwaardig mocht vinden. Eiser heeft geen documenten overgelegd, zoals een lidmaatschapskaart, die ondersteunen dat hij van november 2016 tot september 2017 lid is geweest van de RSB. Verder constateert de rechtbank dat eiser onder andere de voorzitter en het aantal leden van de beweging niet wist te noemen. De minister mocht ook aan eiser tegenwerpen dat hij zeer summier en vaag heeft verklaard over wat hem aansprak in de RSB, terwijl uit zijn verklaringen in het nader gehoor (p. 19) blijkt dat hij zich vrijwillig bij deze beweging had aangesloten. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn stelling in de beroepsgronden dat hij met zijn verklaringen heeft bewezen dat hij heeft deelgenomen aan de RSB. De rechtbank overweegt verder dat, ook als de deelname van eiser aan de RSB zou worden gevolgd, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hierdoor risico loopt. Eiser stelt immers dat de FSB zijn deelname aan de RSB, nu hij zijn werkzaamheden heeft beëindigd, tegen hem zal gebruiken. Nu de werkzaamheden van eiser voor de FSB (en het stopzetten daarvan) ongeloofwaardig zijn geacht, hoefde de minister dit standpunt van eiser ook niet te volgen.
Lidmaatschap van eiser van de gemeenschap van Navalny
8. De rechtbank oordeelt dat de minister het lidmaatschap van eiser van de gemeenschap van Navalny ongeloofwaardig heeft mogen vinden. De minister heeft terecht gewezen op het door eiser gestelde causale verband met de werkzaamheden voor de FSB. Eiser stelt immers dat hij in opdracht van de FSB contact heeft gezocht met de staf van Navalny. Op de zitting van 7 maart 2025 heeft eiser bevestigd dat hij zonder opdracht van de FSB niet actief zou hebben deelgenomen. Nu de minister de werkzaamheden van eiser voor de FSB (en het stopzetten daarvan) niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, hoefde de minister eiser ook niet te volgen in zijn standpunt dat het lidmaatschap van de gemeenschap van Navalny mogelijk door de FSB tegen hem gebruikt zal worden. Verder mocht de minister aan eiser tegenwerpen dat hij zeer algemeen en niet plausibel heeft verklaard over hoe hij contacten legde met de Navalny-staf. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat het ‘twee keer handen schudden is en je kent iedereen’ en dat het geen probleem zou zijn om ergens binnen te komen ‘als je dat graag wilt’ (p. 36). In de zienswijze verklaart eiser dat het contact met de Navalny-staf via zijn contactpersoon bij de FSB, [B] , is gelopen. De rechtbank kan de minister volgen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt hoe en dat hij lid kon worden van de Navalny-staf. De omstandigheid dat de minister niet betwist dat de door eiser overgelegde foto’s tijdens niet-toegestane bijeenkomsten van de Navalny-campagne zijn genomen, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de foto’s kan niet worden afgeleid dat eiser deelnam in opdracht van de FSB. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de overgelegde foto's bij de autoriteiten terecht zijn gekomen en dat hij hierdoor in de negatieve belangstelling staat.
Militaire dienstplicht
9. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade, vanwege de militaire dienstplicht. De minister heeft er terecht op gewezen dat uit het dossier blijkt dat eiser (nog) geen mobilisatieoproep heeft ontvangen. Bovendien blijkt uit het overgelegde militaire boekje dat eiser beperkt geschikt is verklaard. Zoals in r.o..is toegelicht, hoefde de minister niet te volgen dat de FSB het militaire boekje frauduleus heeft afgegeven om zo een dwangmiddel te hebben voor eisers spionagewerk. Eiser heeft er op de zitting van 7 maart 2025 nog op gewezen dat hij wel als militair geregistreerd staat. Eiser heeft daarbij echter ook verklaard dat het militair boekje hoger in rang staat aan zo’n registratie. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt om opgeroepen te worden.
10. Eiser stelt ook dat aan het militaire boekje waarin hij beperkt geschikt is verklaard, alleen waarde toekomt in vredestijd. Als er al van moet worden uitgegaan dat eiser de dienstplicht moet vervullen, heeft de minister er op mogen wijzen dat uit het algemeen ambtsbericht Russische Federatie van maart 2023 volgt dat dienstplichtigen in beginsel niet ingezet worden in de oorlog in Oekraïne. Wel kan er druk worden uitgeoefend om een contract te tekenen, maar het is onduidelijk op welke schaal dat gebeurt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval zal gebeuren. Zoals in r.o. 6.10. is toegelicht, hoefde de minister niet te volgen dat de FSB eiser zou inzetten in Oekraïne vanwege zijn werkzaamheden.
Politieke overtuiging
11. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade, vanwege zijn politieke overtuiging. De rechtbank zal dat hieronder toelichten.
11.1.
Uit het arrest SA van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 september 2023 (ECLI:EU:C:2023:688) volgt dat de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’ ruim moet worden uitgelegd en dat ook opvattingen, gedachten en meningen onder deze vervolgingsgrond kunnen vallen. De beoordeling van de vrees voor vervolging wegens een politieke overtuiging moet op individuele basis worden beoordeeld. In het kader van die beoordeling moeten de bevoegde nationale autoriteiten vaststellen of de gebleken omstandigheden een dusdanige bedreiging vormen dat de vreemdeling, gezien zijn individuele situatie, goede gronden heeft om te vrezen daadwerkelijk te zullen worden vervolgd. In deze context zijn de sterkte van de politieke overtuiging die de vreemdeling stelt te hebben en eventueel verrichtte activiteiten om die overtuiging te promoten relevante elementen voor de beoordeling van de vrees. Deze elementen spelen immers een rol bij de beoordeling van het risico dat zij de negatieve belangstelling van potentiële actoren van vervolging in het land van herkomst van de verzoeker hebben gewekt of kunnen wekken en dat de verzoeker bij terugkomst naar dat land kan worden vervolgd.
11.2.
Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij de oorlog in Oekraïne onwettig acht. De minister mocht zich op het standpunt stellen dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat eiser behoort tot een risicogroep in paragraaf C7/29.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, omdat niet is gebleken dat eiser significante kritiek heeft geuit op de autoriteiten of een specifieke politieke overtuiging (in Nederland) actief heeft geuit. Ook heeft eiser niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn asielaanvraag in Nederland bij terugkeer risico zou lopen.
Geen verblijfsvergunning regulier
12. Eiser stelt dat er, gelet op al de aangevoerde gronden, sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om eiser op humanitaire gronden in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning.
13. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet. De beroepsgronden van eiser zien op de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hem een verblijfsvergunning regulier had moeten worden verleend.

Conclusie en gevolgen

14. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.