ECLI:NL:RBDHA:2025:6240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23/4019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving geluidsoverlast bedrijfsactiviteiten en de toepassing van het Activiteitenbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg over een handhavingsverzoek met betrekking tot geluidsoverlast van bedrijfsactiviteiten. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde drs. S.A.N. Geerling, had een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van [bedrijf] B.V. op de locatie [adres 1] in [plaats]. Het college had het verzoek afgewezen, omdat volgens hen geen overtreding van het Activiteitenbesluit was vastgesteld. Eiser ging in beroep tegen deze afwijzing.

De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als het college vertegenwoordigd waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college een geluidsonderzoek heeft laten uitvoeren door de Omgevingsdienst Haaglanden, waaruit bleek dat de activiteiten van [bedrijf] B.V. voldeden aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Eiser voerde aan dat er sprake was van geluidshinder en dat de bedrijfsactiviteiten in strijd waren met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht had geconcludeerd dat er geen overtreding was en dat het handhavingsverzoek terecht was afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder (het college)
(gemachtigden: A.E. Dijkman en mr. F. de Vogel).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2022 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen de (geluid)overlast van de bedrijfsactiviteiten op de locatie de [adres 1] in [plaats] , afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser is tegen het bestreden besluit in beroep gegaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Aan de zijde van het college hebben verder deelgenomen aan de zitting, milieuspecialist geluid P. Zonneveld en toezichthouder H. van der Werf. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat ging vooraf aan de procedure?
1. Op 25 januari 2022 heeft eiser een verzoek tot handhaving ingediend bij het college. Het verzoek heeft betrekking op hinder ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) aan de [adres 1] te [plaats] . Eiser geeft in het verzoek aan dat hij overlast ervaart door het geluid van vrachtauto, laad- en losactiviteiten, het geluid van een hoge drukspuit bij het schoonspuiten van containers, het verbranden van afval en dat hij vreest voor verontreiniging van het oppervlaktewater. Bij het verzoek heeft eiser een geluidsrapport gevoegd van Ingenieursbureau Peutz van 29 april 2021.
1.1.
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) van maandagmiddag 11 april tot maandagochtend 18 april 2022 een geluidonderzoek uitgevoerd. De bevindingen zijn vastgelegd in de onderzoeksrapporten van 17 en 19 mei 2022.
1.2.
Het college heeft op 7 juli 2022 een conceptbesluit tot weigering van het handhavingsverzoek verstuurd en eiser de gelegenheid gegeven een zienswijze naar voren te brengen.
1.3.
Eiser heeft bij brief van 27 juli 2022 een zienswijze ingediend.
1.4
Bij het primaire besluit heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Volgens het college is het bedrijf een inrichting in de zin van artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer (Wmb). Het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) is hiervan toepassing, omdat het een type B-inrichting betreft zoals in artikel 1.2 van het Abm. Volgens het college is er, gelet op de resultaten van het geluidonderzoek, geen sprake van een overtreding op het gebied van geluid, verontreiniging van de bodem of van de lucht.
1.5
Op 17 oktober 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Voor zover het verzoek zag op handelen in strijd met het bestemmingsplan heeft het college dat in een besluit van 15 november 2022 afgewezen.
1.6
Op 12 januari 2023 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. Vervolgens heeft de Commissie voor Bezwaarschriften (de commissie) het college op 26 april 2023 geadviseerd het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren.
2. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
7.1
Nu het handhavingsverzoek op 26 januari 2022 is ingediend, is in dit geval de Wabo van toepassing.
Is sprake van strijd met het bestemmingsplan?
3. Eiser voert aan dat de bedrijfsactiviteiten in strijd zijn met de gebruiksvoorschriften van het op dat moment ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Stedelijk” alsmede het daarvoor van kracht zijnde bestemmingsplan “Leidschendam Zuid”. De geluidshinder heeft daarmee een bron in activiteiten die ter plaatse niet zijn toegestaan. Het klopt dat dit niet stond in het handhavingsverzoek, maar er is geen grondslag in het recht te vinden om een nadere aanvulling uit te sluiten in de besluitvorming. Bovendien heeft nu in het bestreden besluit geen integrale heroverweging plaatsgevonden naar aanleiding van het bezwaar.
3.1.
Het college wijst erop dat ten aanzien van de gestelde strijd met het bestemmings-plan op 15 november 2022 een afzonderlijk besluit is genomen, waartegen niet is opgekomen door eiser, zodat dit inmiddels in rechte vaststaat.
3.2.
Eiser heeft dit niet bestreden. Dit betekent dat de gronden van eiser met betrekking tot het bestemmingsplan in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
Geluidhinder
4. Het is volgens eiser onjuist om, zoals het college doet, het schoonmaken, stapelen en schoonspuiten van de bouwcontainers onder laden en lossen te laten vallen. Ter zitting heeft eiser de volgende punten aangevoerd. Volgens eiser heeft het college het rapport van Peutz niet weerlegd dan wel meegenomen in de herbeoordeling. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het college ten onrechte de metingen van 15 januari 2021 door de ODH bij zijn woning niet meegenomen heeft in de herbeoordeling. Daaruit is op te maken dat er ook toen een te hoog piekgeluid is opgetreden. Daarnaast heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in een uitspraak geoordeeld dat de buurt waar eiser woont een rustige woonwijk is, waar een norm van 45 dB(a) in plaats van 50 dB(a) etmaalwaarde geldt. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat het voor [bedrijf] duidelijk was dat er een geluidsonderzoek werd verricht, nu het busje van de ODH op straat was geparkeerd. [bedrijf] heeft hierdoor haar werkzaamheden voorzichtig uitgevoerd.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden zich richten op overtreding van de grenswaarden voor piekgeluiden in afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit).
Artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a van het Activiteitenbesluit luidt als volgt:
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting zijn in artikel 2.17a van het Activiteitenbesluit grenswaarden opgenomen.
4.2.
Door Peutz is in opdracht van omwonenden van het bedrijf, waaronder eiser, een geluidsonderzoek uitgevoerd. Daarbij is op 29 april 2021 gemeten in de nachtperiode van 06:00 tot 07:00 uur en in de dagperiode van 07:30 tot 16:30 uur. De metingen zijn verricht op de begane grond en de eerste verdieping voor de gevel van de woning aan de [adres 2] . Peutz concludeert dat de activiteiten voldoen aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van het Activiteitenbesluit. De maximale geluidsniveaus ten gevolge van het vertrekken met de container in de nachtperiode en de inpandige activiteiten met containers in de dagperiode voldoen echter niet aan de grenswaarden voor LAmax uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.
4.3.
De ODH heeft vervolgens naar aanleiding van het handhavingsverzoek ook een geluidsonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport van 17 mei 2022 (meting van 14 april van 15:30 uur tot 18 april 10:45 uur en dat van 19 mei 2022 (meting van 11 april 15:20 uur tot 14 april 15:25 uur. Het onderzoek is uitgevoerd 2 meter voor de achtergevel van een woning aan de [adres 3] op circa 6 meter hoog ten opzichte van de [adres 3] en circa 9 meter ten opzichte van het lager gelegen terrein van de firma [bedrijf] . De afstand van de meetlocatie tot aan de inrichtingsgrens is ongeveer 18 meter. De bevindingen zijn uiteengezet in een grafiek, waar de piekgeluiden zijn gespecificeerd. De ODH heeft aangegeven dat gedurende de onderzoeksperiode van 3 dagen slechts 1 keer een laad- en losactiviteit is vastgesteld (14 april 2022 om 15:44). Dit veroorzaakte een piek van 73 dB(A). Deze piek is echter vrijgesteld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Ter zitting is door P. Zonneveld toegelicht dat de geconstateerde piekgeluiden zijn gespecificeerd door het terugluisteren van de opnames en de karakteristieken van het geluid te herkennen. Deze zijn elk afzonderlijk toegelicht in de rapportage. Ter controle zijn deze momenten vergeleken met een lijstje van een omwonende die had bijgehouden wanneer zij iets hoorde. Voorts blijkt uit de rapportages dat het geluid van het afspuiten van containers en aanwezig materieel afzonderlijk is beoordeeld en niet is aangemerkt als behorende tot het laden en lossen. De ODH concludeert op basis van de onderzoeksgegevens dat er geen overschrijdingen zijn vastgesteld die met zekerheid afkomstig was van activiteiten door de inrichting aan de [adres 1] .
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het geluidsonderzoek van de ODH zorgvuldig plaatsgevonden. Daarbij is van belang dat het zich heeft uitgestrekt over meerdere dagen en dat alle metingen van piekgeluiden nader zijn onderzocht en in de rapportage toegelicht. Het college heeft dan ook van deze rapportages uit kunnen gaan. De rapportage van Peutz geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Dit betreft een meting gedurende slechts één dag. Verder worden in deze rapportage geen afstanden genoemd en de piekgeluiden niet gespecificeerd. Het betoog van eiser dat de metingen van 15 januari 2021 ten onrechte niet zijn meegenomen door de ODH, kan de rechtbank niet volgen. Ter zitting heeft de milieuspecialist geluid namelijk toegelicht en voorgelezen dat de resultaten van de metingen de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit ook niet overschrijden. De suggestie dat de uitkomsten van het geluidonderzoek door de ODH niet gevolgd kunnen worden, omdat deze geen representatief beeld zouden geven vanwege de kenbare aanwezigheid van de ODH volgt de rechtbank niet. Ter zitting is door de toezichthouder toegelicht dat de metingen zo discreet mogelijk zijn uitgevoerd. Er was ter plaatse bewust geen bedrijfsauto aanwezig. De rechtbank ziet geen reden om hier aan te twijfelen en eiser heeft zijn opmerkingen ook niet met bewijs ondersteund. De grond slaagt niet.
4.5.
Wat betreft het beroep van eiser op een uitspraak van de Afdeling waarin is geoordeeld dat de buurt van eiser als een rustige woonwijk dient te worden gezien, kan niet slagen. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser niet concreet heeft kunnen maken welke uitspraak van de Afdeling het betreft. Het college heeft ter zitting aangegeven dat het onderzoek van de ODH en dat van Peutz een onderzoek naar piekgeluiden is en niet naar het vaststellen van een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Het college heeft verder toegelicht dat [bedrijf] ook die etmaalwaarde niet overschrijdt. Dit betoog kan - gelet op de resultaten van het geluidsonderzoek van de ODH en Peutz - niet slagen.
5. Gelet op het voorgaande heeft het college terecht geconcludeerd dat niet gebleken is van een overtreding van het Activiteitenbesluit. Het college heeft daarom terecht het handhavingsverzoek afgewezen.
Conclusie en gevolgen
12. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
13. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.