In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, zijn asielaanvraag indiende op 2 december 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of het beroepschrift tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroepschrift was 19 februari 2025, maar eiser heeft dit pas op 10 maart 2025 gedaan, wat na de termijn was. Eiser voerde aan dat er een vergissing was gemaakt bij het berekenen van de termijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze overschrijding niet verschoonbaar was, ook niet omdat de fout was gemaakt door een professioneel rechtsbijstandverlener. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er bijzondere feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.