ECLI:NL:RBDHA:2025:620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
09-295023-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door opzettelijk aanrijden van fietser met auto

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 september 2024 in Katwijk opzettelijk een fietser heeft aangereden. De verdachte, geboren in 1994, reed met zijn auto en maakte een scherpe stuurbeweging naar rechts terwijl de fietser naast hem reed. Hierdoor viel de fietser en liep hij zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een gebroken kaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op een aanrijding en dat hij deze kans heeft aanvaard. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast is de verdachte voor 12 maanden de rijbevoegdheid ontzegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling door een zorgverlener. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-295023-24
Datum uitspraak: 21 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 december 2024 (inhoudelijke behandeling) en 7 januari 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. Biemond naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2024 te Katwijk, althans te Nederland, aan [naam] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en divers ander letsel aan het lichaam, heeft toegebracht door als bestuurder van een auto (scherp) naar rechts te sturen terwijl die [naam] daar fietste waardoor die [naam] ten val is gekomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2024 te Katwijk ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een auto (scherp) naar rechts
heeft gestuurd terwijl die [naam] daar fietste waardoor die [naam] ten val is
gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde omdat bij de verdachte het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbrak. Indien de rechtbank anders zou oordelen, stelt de raadsman zich op het standpunt dat vrijspraak van het primair ten laste gelegde moet volgen omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage 1 opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft verklaard dat hij op 15 september 2024 in Katwijk op de boulevard reed in zijn auto en een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt op een moment dat er een fietser naast dan wel dicht achter hem reed. Vaststaat dat de fietser hierdoor ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen.
Zwaar lichamelijk letsel
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt in het geval van botfracturen waarbij operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, dat deze vanwege onder meer de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen in de regel kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt aan de hand van de medische stukken en de nadere verklaring van het slachtoffer over het letsel zoals blijkt uit het proces-verbaal van 23 september 2024 vast dat het letsel onder meer bestaat uit een gebroken kaak. Dit letsel is van dien aard geweest dat medisch ingrijpen noodzakelijk was, namelijk het aanbrengen van meerdere pinnen in de kaak. Of sprake zal zijn van volledig herstel is thans nog niet zeker. Aannemelijk is dat herstel enige tijd zal duren, gelet op de verklaring van het slachtoffer dat hij nog meermaals terug zal moeten naar de kaakchirurg voor vervolgbehandelingen en dat hij in behandeling moet bij een fysiotherapeut om de kaakspieren opnieuw te trainen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het zwaar lichamelijk letsel bij de fietser – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Bij de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarnaast geldt voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte zich ervan bewust was dat de fietser naast, althans zeer kort achter, zijn auto reed. De verdachte merkte dat de fietser een klap gaf op de zijruit of achterruit van de auto. De verdachte wist dus dat de fietser dicht in de buurt van de auto was. De verdachte heeft vervolgens een scherpe stuurbeweging naar rechts gemaakt waarbij de auto zo’n 1,5 meter naar rechts bewoog. Naar algemene ervaringsregels geldt dat het scherp naar rechts sturen in een auto terwijl een fietser zich aan de rechterzijde dichtbij de auto bevindt, een grote kans op een botsing tussen de auto en de fietser met zich brengt, en dat een botsing tussen een auto en een fietser een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de fietser met zich brengt.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat de stuurbeweging naar rechts een reflex was in reactie op de klap op zijn auto acht de rechtbank niet aannemelijk. Als er al een reflex zou optreden in een dergelijke situatie, zou een stuurbeweging weg van de plaats waar de klap vandaan komt logischer zijn dan een stuurbeweging in de richting daarvan. Bovendien heeft de verdachte op de dag van de aanrijding bij de politie anders verklaard, namelijk dat hij probeerde de fietser even weg te duwen en hem eigenlijk probeerde af te snijden om hem te laten remmen zodat hij achter de auto zou komen. De rechtbank ziet in de stuurbeweging naar rechts dan ook een bewuste handeling van de verdachte.
Het maken van een scherpe stuurbeweging naar rechts terwijl zich daar een fietser bevindt, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van een aanrijding, dat de rechtbank, gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, van oordeel is dat verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de fietser zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 15 september 2024 te Katwijk aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en divers ander letsel aan het lichaam, heeft toegebracht door als bestuurder van een auto (scherp) naar rechts te sturen terwijl die [naam] daar fietste, waardoor die [naam] ten val is gekomen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Ook heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als automobilist in het verkeer opzettelijk een fietser aangereden. Toen de fietser naast de auto van de verdachte reed, raakte de fietser de auto van de verdachte aan. Als reactie hierop heeft de verdachte een plotselinge en scherpe stuurbeweging naar rechts gemaakt. Met deze handeling heeft de verdachte zijn auto als wapen gebruikt tegen een kwetsbare verkeersdeelnemer. De fietser is hierdoor ten val gebracht, waardoor deze (onder meer) een gebroken kaak heeft opgelopen. Dat de verdachte direct na de aanrijding in zijn auto is weggereden, zonder zich te bekommeren om de veiligheid en het welzijn van het slachtoffer en zonder zijn gegevens achter te laten, maakt het handelen van de verdachte des te kwalijker en de rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 september 2024. De verdachte is eerder veroordeeld voor verkeersgerelateerde delicten. Deze zijn echter niet van eenzelfde aard als het nu bewezen verklaarde feit, zodat de rechtbank deze niet in strafverzwarende zin zal meewegen bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 28 november 2024. De reclassering maakt zich grote zorgen om de psychische kwetsbaarheid van de verdachte en vindt dat daar snel hulp bij nodig is. Positief is dat hier binnen het schorsingstoezicht direct op ingezet is en dat er inmiddels aanmeldingsprocedures lopen voor behandeling en begeleiding door Humane Zorg. De belangrijkste beschermende factoren voor het voorkomen van recidive zijn naar de inschatting van de reclassering de houding, motivatie en duidelijke lijdensdruk bij de verdachte. Hij is proactief en meewerkend en wil zelf alles op alles zetten om zijn leven op orde te houden/krijgen en psychisch stabiel te zijn. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, ambulante begeleiding en het meewerken aan schuldhulpverlening.
De straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met gebruikmaking van een wapen niet zijnde een vuurwapen vermeld een gevangenisstraf van zes maanden. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte na het feit is doorgereden en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Daarnaast zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een taakstraf en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken, zal de rechtbank het deel van de gevangenisstraf dat de duur van het voorarrest overstijgt, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal hieraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf, taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 179 a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
zware mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
200 (TWEEHONDERD) DAGEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JAREN vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht.
- zich laat behandelen door de instantie Humane Zorg, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er plek is en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- zich laat begeleiden door de instantie Humane Zorg, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Deze begeleiding heeft betrekking op financiën, dagbesteding en huisvesting. De begeleiding start zodra er plek is en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding.
- de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden en meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
60 (ZESTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
30 (DERTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JAREN vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.O. Hamelink, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2025.