ECLI:NL:RBDHA:2025:618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
NL25.668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en omzetting van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Bengalese nationaliteit, had op 6 januari 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, na het intrekken van zijn asielaanvraag op 3 januari 2025. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel, met name de tijdigheid van de omzetting van een eerdere maatregel van 23 december 2024. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat er geen bewijs was dat de eerdere maatregel onrechtmatig was en de huidige maatregel voldoende was gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, onbetwist waren gebleven en dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiser had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar dit werd eveneens afgewezen. De rechtbank stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.668

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Bengalese nationaliteit te hebben.
Omzetting vorige maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat de maatregel van 23 december 2024, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw, niet tijdig is omgezet naar de huidige maatregel van bewaring. Op 3 januari 2025 heeft eiser zijn asielaanvraag ingetrokken en pas op 6 januari 2025 is de huidige maatregel opgelegd.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het beroepschrift kan niet worden opgemaakt dat het zich richt tegen de maatregel van 23 december 2024. De rechtbank toetst in dit beroep dan ook uitsluitend de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van 6 januari 2025. Alleen al nu er geen rechterlijk oordeel ligt dat inhoudt dat de maatregel van 23 december 2024 onrechtmatig heeft voortgeduurd, kan niet worden geoordeeld dat de opvolgende huidige maatregel onrechtmatig is in verband met het voortduren van die eerdere maatregel. Daarnaast is de enkele omstandigheid dat de voorgaande maatregel van bewaring een dag te laat zou zijn omgezet op zichzelf geen ernstige schending van het recht om in vrijheid te worden gesteld inhoudt en daarom de daaropvolgende maatregel niet zonder meer onrechtmatig maakt. [2]
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. Eiser voert aan dat ten onrechte de zware gronden 3d en 3i aan hem zijn tegengeworpen. Eiser wil zo spoedig mogelijk terugkeren naar Bangladesh en is daarover ook in gesprek met IOM. [5] Eiser heeft verder twee dagen voorafgaand aan de zitting een kopie van zijn paspoort ingeleverd bij verweerder.
6. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3d laten vallen.
7. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3e evenals de lichte gronden onbetwist zijn gebleven. Deze gronden zijn feitelijk juist en voor zover nodig ook voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
Ambtshalve toets
8. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 januari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1206.
3.Artikel 5.3, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.3, vierde lid, van het Vb.
5.Internationale Organisatie voor Migratie.