ECLI:NL:RBDHA:2025:6170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
NL25.14799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: beoordeling van de verantwoordelijkheid van Spanje voor de behandeling van de asielaanvraag

Op 14 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had zijn aanvraag op 30 november 2024 ingediend, maar verweerder stelde dat Spanje op 10 februari 2025 het overnameverzoek had aanvaard. Eiser voerde aan dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat hij in Spanje geen opvang zou krijgen, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om concrete aanwijzingen te leveren dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico liep op een behandeling in strijd met zijn mensenrechten. De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet was geslaagd en dat de Spaanse autoriteiten met het claimakkoord garandeerden dat zijn asielverzoek in behandeling zou worden genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen de uitspraak binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14799

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 30 november 2024 heeft hij asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder heeft op 10 december 2024 een overnameverzoek gestuurd naar de Spaanse autoriteiten. Dit is op 10 februari 2025 door de Spaanse autoriteiten aanvaard.
3. Eiser voert aan dat er concrete aanwijzingen zijn dat Spanje haar internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser wijst hierbij op het AIDA-rapport over Spanje van mei 2024, waaruit blijkt dat er in Spanje structureel en systematisch tekortkomingen zijn bij de opvang van asielzoekers. De kans is dan ook groot dat eiser in Spanje geen opvang zal krijgen en op straat zal moeten (over)leven. De overdracht is daarom in strijd met artikel 3 van het EVRM. [2] Verweerder dient aanvullende garanties te vragen aan de Spaanse autoriteiten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielverzoeken hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling [3] heeft in onder meer de uitspraken van 8 juli 2021 en 24 juni 2024 geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. [4] Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [5]
5. Eiser is hierin niet geslaagd. De Afdeling is in de hiervoor genoemde uitspraak van 24 juni 2024 ingegaan op de opvangomstandigheden in Spanje en heeft geoordeeld dat het AIDA-rapport over Spanje van mei 2024 geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan de informatie waar de Afdeling eerder al over heeft geoordeeld. De rechtbank ziet geen reden om van dit oordeel af te wijken. Bovendien garanderen de Spaanse autoriteiten met het claimakkoord dat zij eisers asielverzoek in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Als eiser toch moeilijkheden ervaart wat betreft de de opvang, ligt het op zijn weg om daarover te klagen bij de Spaanse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Spaanse autoriteiten voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6. Uit het arrest Tarakhel [6] volgt dat een verplichting tot het vragen van aanvullende garanties is pas aan de orde als aan twee voorwaarden wordt voldaan. Ten eerste moet sprake zijn van bijzondere kwetsbaarheid en ten tweede moet aannemelijk zijn dat er zonder garanties geen sprake zal zijn van toereikende zorg- en opvangvoorzieningen. Gesteld noch gebleken is dat eiser bijzonder kwetsbaar is. Ook heeft eiser, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk gemaakt dat dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Spanje geen opvang zal krijgen. Verweerder heeft dus geen aanleiding hoeven zien om aanvullende garanties te vragen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2014.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.