ECLI:NL:RBDHA:2025:6142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/5035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

Op 14 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door R.C. Da Silva-Dujardin, en de minister van Asiel en Migratie. Verzoekster had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen de afwijzing van haar aanvraag, die door de minister op 26 februari 2024 was afgewezen. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing, waarop de minister op 18 februari 2025 besloot. Echter, verzoekster heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op het bezwaarschrift.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen beroepsprocedure loopt tegen het besluit op het bezwaar. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk kan beoordelen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/5035

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [vnummer]
(gemachtigde: R.C. Da Silva-Dujardin),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 26 februari 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Verweerder heeft op 18 februari 2025 beslist op het bezwaarschrift.
1.4.
Verzoekster heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op het bezwaarschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het primaire besluit en het besluit op het bezwaar tegen dat besluit. Tegen dat laatste besluit loopt geen beroepsprocedure. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.