ECLI:NL:RBDHA:2025:614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
NL25.619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en betwisting van de gronden van de maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had op 6 januari 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 15 januari 2025, na indiening van de gronden van het beroep door eiser op 8 januari 2025 en een verweerschrift van de verweerder op 10 januari 2025.

Eiser betwist de gronden van de maatregel en voert aan dat hij zich heeft gehouden aan zijn meldplicht en dat er geen sprake is van onttrekking aan het toezicht. De rechtbank overweegt dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om de gronden van de maatregel te weerleggen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de feitelijke omstandigheden die zijn aangevoerd door de verweerder. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL25.619
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw1 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 8 januari 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 10 januari 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 15 januari 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Artikel 5.3, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden en lichte grond 4c. Ten aanzien van zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich heeft gehouden aan een meldplicht en dat dus geen sprake is geweest van onttrekking aan het toezicht. Eiser stond, nadat de meldplicht was geëindigd, ingeschreven in de Brp.4 Verweerder had op dat adres, of bij de gemachtigde van eiser, kunnen informeren naar eiser. Ten aanzien van zware grond 3c voert eiser aan dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit op grond waarvan een vertrekplicht is ontstaan. Verweerder is verplicht eiser te horen in de bezwaarprocedure. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het talmen van verweerder en het feit dat er nog geen beslissing is genomen op het verzoek om een voorlopige voorziening kan eiser niet worden verweten. Ten aanzien van lichte grond 4c voert eiser aan dat hij ingeschreven staat in de Brp en daarmee een vaste woonplaats heeft.
4. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit waaruit de plicht tot het verlaten van Nederland blijkt, doet niet af aan de feitelijke juistheid van zware grond 3c. Verweerder heeft in zijn brief van 10 januari 2025 terecht erop gewezen dat het gemaakte bezwaar geen schorsende werking heeft, evenals het feit dat eiser heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Verder is ook lichte grond 4c feitelijk juist en voldoende toegelicht. Hoewel eiser ingeschreven staat in de Brp, heeft hij tijdens het gehoor verklaard dat hij niet woont of verblijft op dit adres. Hij heeft verklaard geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben en te slapen in hotels of elders. Gelet op deze verklaring heeft verweerder ook lichte grond 4c aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen. De overige lichte gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank ook feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De zware grond 3c en de lichte gronden tezamen kunnen de maatregel dragen. Wat eiser heeft aangevoerd tegen zware grond 3b behoeft daarom geen bespreking.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Eiser wijst erop dat hij twee rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de vertrekplicht. Verweerder heeft zich niet gehouden aan de wettelijke beslistermijn en is gehouden om eiser in bezwaar te horen. Dat veronderstelt de aanwezigheid van eiser in Nederland. Gelet daarop en het feit dat eiser ingeschreven staat in de Brp en zich eerder aan zijn meldplicht heeft gehouden, lag de toepassing van een lichter middel voor de hand. Daarnaast is de maatregel onevenredig, omdat verweerder op eenvoudige wijze contact met eiser op kon nemen, zich ervan bewust was dat eiser nog in Nederland was en dat eiser in het kader van zijn bezwaarprocedure nog gehoord moet worden.
3 Artikel 5.3, vierde lid, van het Vb.
4 Basisregistratie personen.
6. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met de toepassing van een lichter middel. De gestelde wens van eiser om te worden gehoord op zijn bezwaar doet niet af aan het op objectieve gronden aan te nemen onttrekkingsrisico. Daarbij is ook van belang dat de meldplicht waar eiser zich eerder aan heeft gehouden niet heeft geleid tot het zelfstandig vertrek van eiser uit Nederland, dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft en ook heeft verklaard niet te willen vertrekken. Onder die omstandigheden niet kan worden gezegd dat een lichter middel volstaat om, gelet op het risico op onttrekking aan het toezicht, de terugkeer van eiser naar Marokko te bewerkstelligen. De maatregel is gelet hierop niet onevenredig.
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 januari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.