ECLI:NL:RBDHA:2025:6110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
NL25.14858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring asielgrond en onjuiste grondslag van ophouding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, maar betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel. Hij stelde dat hij op een onjuiste grondslag in bewaring was gesteld, omdat hij zijn asielaanvraag had ingetrokken en er geen terugkeerbesluit was genomen. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiser dat hij op de verkeerde grondslag was opgehouden, slaagde. De rechtbank benadrukte dat de grondslag voor de bewaring niet correct was toegepast, aangezien de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat verweerder had moeten onderzoeken of het noodzakelijk was om eiser in vrijheid te stellen of een opvolgende maatregel op een andere grondslag op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, maar dat er wel een gebrek in de ophouding was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.14858

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser,

(gemachtigde: mr. J.L. Crutzen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft op 30 maart 2025 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na sluiting van het onderzoek heeft verweerder een op 9 april 2025 gedateerde M113 aan het dossier toegevoegd waaruit blijkt dat de in deze procedure te toetsen maatregel is opgeheven en aansluitend een opvolgende maatregel op een andere grondslag is opgelegd.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser voert aan dat de grondslag van de ophouding onjuist is, dit had namelijk artikel 50, tweede lid, Vw moeten zijn omdat de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Verder betwist eiser lichte grond 4c. Eiser is overgedragen door de Duitse autoriteiten op basis van de Dublinverordening en heeft daarbij geen kans gekregen om een vaste woon- of verblijfplaats te zoeken in Nederland. Eiser voert ook aan dat de grondslag van de maatregel onjuist is omdat er geen terugkeerbesluit is en hij in zijn ‘Gehoor opvolgende aanvraag’ van 7 april 2025 heeft aangegeven dat hij zijn asielaanvraag wenst in te trekken. Tenslotte stelt eiser dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is, omdat hij niet detentiegeschikt is.
4. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3f en de lichte gronden 4b en 4e laten vallen.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. De beroepsgrond dat eiser op de verkeerde grondslag is op gehouden slaagt. Eiser is weliswaar overgedragen door de Duitse autoriteiten en op basis van de vingerafdrukken is zekerheid over de persoon van eiser. Het vaststellen van de identiteit geschiedt echter aan de hand van authentieke identiteitsdocumenten en die heeft eiser niet. Eiser is ook in bewaring gesteld met het oog op het vaststellen van de identiteit en nationaliteit. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, is het vaststellen van de identiteit als grondslag van een bewaringsmaatregel niet iets anders dan het vaststellen van de identiteit voorafgaande aan het ophouden. Indien verweerder stelt dat hij ten tijde van de ophouding de identiteit kon vaststellen, valt niet goed in te zien waarom eiser in bewaring moet worden gesteld om onder andere zijn identiteit vast te stellen. Verweerder heeft eiser opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, Vw en dit had artikel 50, tweede lid, Vw moeten zijn omdat ten tijde van de overname van de Duitse autoriteiten de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld en dat overigens een van de redenen is om eiser gedurende zijn asielprocedure in bewaring te stellen en te houden. De rechtbank overweegt dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft aangegeven wat het belang van verweerder is om eiser in bewaring te houden en de maatregel niet op te heffen in verband met dit gebrek in de ophouding. Verweerder heeft gewezen op de omstandigheid dat eiser meerdere keren asiel heeft aangevraagd en meerdere keren met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank kent aan het belang van verweerder om de maatregel te laten voortduren meer gewicht toe dan aan het belang van eiser om hem vanwege het gebrek in de ophouding in vrijheid te stellen. Gelet op de concrete feiten en omstandigheden had verweerder eiser wel op de juiste grondslag kunnen ophouden en jegens eiser zijn niet meer of andere bevoegdheden aangewend vanwege de onjuiste ophoudingsgrondslag. De rechtbank stelt dus een gebrek in de ophouding vast, maar dit leidt niet tot opheffing van de maatregel. De rechtbank zal wel een proceskostenveroordeling uitspreken vanwege dit gebrek.
7. De beroepsgrond dat eiser op de onjuiste grondslag in bewaring is gesteld omdat eiser de dag voor de behandeling van het beroep ter zitting zijn asielaanvraag heeft ingetrokken en er geen terugkeerbesluit is genomen slaagt niet. Jegens eiser zijn voorafgaand aan oplegging van de maatregel meerdere terugkeerbesluiten opgelegd. Omdat eiser een asielaanvraag heeft ingediend, worden de rechtsgevolgen van de terugkeerbesluiten geschorst. Eiser heeft gelet op zijn asielprocedure geen vertrekplicht en verweerder is niet verplicht en niet bevoegd om eiser gedurende de asielprocedure te verwijderen. Doordat eiser op 7 april 2025 te kennen heeft gegeven zijn asielaanvraag in te willen trekken, is de grondslag aan de maatregel te komen ontvallen. Verweerder moet indien de grondslag ontvalt onderzoeken of hij eiser in vrijheid zal stellen, dan wel of het noodzakelijk is om een opvolgende maatregel op een andere grondslag op te leggen en dit ook proportioneel en evenredig is. Verweerder zal dit met de nodige voortvarendheid moeten doen. Verweerder heeft er hierbij terecht op gewezen dat dit op de dag van de zitting niet kan. Eiser moet worden gehoord over het mogelijk opleggen van een opvolgende maatregel en eiser heeft tegelijkertijd het recht om in persoon door de rechter te worden gehoord over de maatregel. Eiser heeft gebruik gemaakt van zijn recht om ter zitting te verschijnen. Verweerder is dus niet in staat geweest om de dag na intrekking van de asielaanvraag, een opvolgende maatregel op een andere grondslag op te leggen. Dat eiser al deze tijd op een onjuiste grondslag in bewaring is gehouden of dat verweerder op de dag van de intrekking een opvolgende maatregel op een andere grondslag had moeten opleggen heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van het Hof van 4 oktober 2024 in de zaak Bouskoura over de zogenoemde schottentheorie (C tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C387/24 PPU, ECLI:EU:C:2024:868). De rechtbank stelt dan ook vast dat de zogenoemde asielgrond de (enige) grondslag is om eiser in de te toetsen periode rechtmatig in bewaring te stellen en te houden.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser enkel de lichte grond 4c heeft betwist. De feitelijke juistheid van de overige zware en de lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd heeft eiser niet betwist. Verweerder heeft lichte grond 4c aan de maatregel ten grondslag mogen leggen. Het gaat er niet om dat eiser door de overdracht vanuit Duitsland geen tijd heeft gehad om woonruimte te zoeken, maar dat eiser niet is ingeschreven en ten tijde van oplegging van de maatregel ook anderszins geen vaste woon-of verblijfplaats heeft waar verweerder eiser zou kunnen bereiken in verband met zijn asielprocedure indien hij niet in bewaring wordt gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden, met uitzondering van zware grond 3i, feitelijk juist zijn en terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. De zware grond 3i kan niet aan de ten toetsen maatregel ten grondslag worden gelegd, omdat de maatregel is opgelegd om eiser in bewaring te houden gedurende zijn asielprocedure. Eiser heeft gedurende die procedure geen terugkeerverplichting. Dat eiser in het verleden toen hij wel een terugkeerverplichting had, hieraan niet zelfstandig heeft voldaan, betekent dus niet dat het onttrekkingsrisico bij een bewaringsmaatregel op de asielgrondslag kan worden onderbouwd door op die situatie te wijzen. Het is immers ook mogelijk dat een asielaanvraag wordt ingewilligd en het eerder genomen en geschorste terugkeerbesluit moet worden ingetrokken omdat eiser een verblijfsvergunning krijgt. Alle overgebleven zware en lichte gronden samen kunnen, mede gelet op de toelichting daarbij, de maatregel van bewaring dragen, omdat daaruit het risico voortvloeit dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
9. Indien uit het dossier zou blijken dat eiser detentieongeschikt zou zijn, is de rechtbank verplicht om vast te stellen dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is geweest. Dit blijkt evenwel onvoldoende. Uit het bewaringsgehoor blijkt dat eiser bij herhaling onverstaanbaar mompelt, af en toe in zichzelf keert en ook huilt. Eiser heeft tijdens het gehoor littekens van automutilatie laten zien. De rechtbank heeft hier met eiser over gesproken. Eiser heeft verklaard dat zijn hele lichaam dergelijke littekens heeft en dat hij al lange tijd psychische problemen heeft, slecht slaapt en medicatie nodig heeft maar die nog niet heeft verkregen in het detentiecentrum. De rechtbank overweegt dat hoewel in het gehoor en in de maatregel, zoals ook ter zitting besproken, in grote mate is ingegaan op het onttrekkingsrisico in verband met de terugkeer naar het land van herkomst, genoegzaam is gemotiveerd waarom het noodzakelijk is om eiser gedurende de asielprocedure in bewaring te houden. De rechtbank overweegt verder dat de waarnemingen tijdens het gehoor en de medische en psychische klachten waarover eiser tijdens het bewaringsgehoor heeft verklaard zijn benoemd in de maatregel en dat summier, maar net voldoende is gemotiveerd waarom het ondergaan van de maatregel niet onevenredig bezwarend is. De omstandigheid dat er een medische intake plaatsvindt bij binnenkomst in het DTC en dat er medische en psychische zorg aanwezig is, volstaat niet altijd als motivering van de keuze om niet met een lichter middel te volstaan. De aanvullende overweging in de maatregel dat in het DTC een Extra Beveiligde Zorgafdeling aanwezig is zodat de veiligheid voor het leven en voor de gezondheid van eiser is gewaarborgd, leidt tot de conclusie dat net voldoende goed is gemotiveerd waarom de maatregel in plaats van een lichter middel is opgelegd. Deze beroepsgrond van eiser dat hij detentieongeschikt is en de maatregel daarom onevenredig bezwarend zou zijn, slaagt dus niet. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank ter zitting toegezegd de regievoerder te informeren over het verzoek van eiser om de inrichtingarts te kunnen spreken over de medicatie die hij nodig heeft. Eiser geeft aan dat hij de arts heeft verzocht om een gesprek maar dat hij geen afspraak krijgt. De rechtbank kan niet vaststellen of dit juist is en zo ja, wat hier de oorzaak van is, maar gelet op de verklaringen die eiser ter zitting heeft afgelegd over zijn ernstige slaapproblemen en zijn psychische problematiek, ziet de rechtbank een taak voor de regievoerder om eiser te ondersteunen in het verkrijgen van de nodige medische hulp door eiser te helpen om op kort termijn een afspraak bij de medische dienst te maken.
10. De beroepsgronden slagen niet met uitzondering van de grond die ziet op de grondslag van de ophouding. De rechtbank heeft de overige rechtmatigheidsvereisten gecontroleerd en stelt vast dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en tot het sluiten van het onderzoek op 8 april 2025 rechtmatig heeft voortgeduurd.
11. Het beroep is dus ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Gelet op het gebrek in de ophouding veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
13. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 april 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.