ECLI:NL:RBDHA:2025:6090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/09/650065 / FA RK 23-4723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot partneralimentatie en vergoedingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen de vrouw en de man. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. De vrouw heeft verzocht om partneralimentatie en de rechtbank heeft bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 470,- per maand zal betalen, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft ook de verdeling van de gezamenlijke inboedelgoederen, bankrekeningen, voertuigen en andere activa en passiva geregeld. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om nieuwe stellingen en aanvullende verzoeken buiten beschouwing gelaten, omdat deze in strijd waren met de eisen van de goede procesorde. De rechtbank heeft de man en de vrouw verplicht om hun volledige medewerking te verlenen aan de verkoop van de echtelijke woning en de verdeling van de opbrengst. De rechtbank heeft ook vergoedingsrechten vastgesteld voor beide partijen met betrekking tot investeringen in de huwelijksgoederengemeenschap. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de vaststelling van de partneralimentatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 23-4723 (echtscheiding) en FA RK 24-437 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/650065 (echtscheiding) en C/09/660130 (verdeling)
Datum beschikking: 1 april 2025
Nevenvoorzieningen
Beschikkingop het op 16 juni 2023 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat voorheen: mr. D.K.P.K. el Fadili te Oegstgeest,
advocaat voorheen: mr. N.T. Vogelaar te Den Haag,
advocaat nu: mr. J.S. Bijsterbosch te Maasdijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.J. Boers te ‘s-Gravenzande.
Procedure
Bij beschikking van deze rechtbank van 26 november 2024 is:
  • de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken;
  • bepaald dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning met inboedel aan het adres [adres 1] ( [postcode] ) te [plaats 1] voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
  • iedere verdere behandeling van de verzoeken met betrekking tot de inzage van de bankafschriften ex artikel 843a Rv, de partneralimentatie, de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap, de gebruiksvergoeding en de vergoedingsrechten aangehouden tot de nader geplande vervolgzitting op 11 februari 2025 om 09.00 uur;
  • de vrouw tot uiterlijk 14 januari 2025 in de gelegenheid gesteld zich middels een advocaat uit te laten over de partneralimentatie, de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de vergoedingsrechten met inachtneming van hetgeen is omschreven onder de ‘beoordeling’;
  • bepaald dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet 11 februari 2025 om 09.00 uur waarvoor partijen opnieuw zullen worden opgeroepen.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van 14 januari 2025 van de advocaat van de vrouw, met wijziging verzoeken en bijlagen;
  • het F9-formulier van 16 januari 2025 van de advocaat van de vrouw, met bijlage;
  • het F9-formulier van 21 januari 2025 van de advocaat van de vrouw, met brief en bijlage;
  • het F9-formulier van 31 januari 2025 van de advocaat van de man, met verweerschrift met vermeerderde verzoeken en producties.
Op 11 februari 2025 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Door de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
Ter zitting heeft de rechtbank beslist dat de door de vrouw in haar brief van 14 januari 2025 ingenomen nieuwe stellingen en aanvullende verzoeken (met uitzondering van de verzoeken met betrekking tot de lijfrente/FOR) buiten beschouwing worden gelaten en daarmee ook de nieuwe verzoeken die de man in reactie hierop heeft geformuleerd. Dit wordt hieronder bij de beoordeling nader besproken.
Verzoek en verweer
Het nog voorliggende verzoek van de vrouw, zoals dat nu luidt, strekt ertoe:
te bepalen dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van, naar de rechtbank begrijpt, € 3.843,- bruto per maand zal voldoen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
de verdeling van de tussen partijen bestaande/bestaan hebbende gemeenschap van goederen en vergoedingsrechten vast te stellen als volgt:
- aan de man wordt toegedeeld:
- de sieraden tijdens het huwelijk gekocht en in gebruik geweest bij de vrouw vergoeding van een bedrag van € 10.000,- vanwege overbedeling van de man;
- de gezamenlijke inboedelgoederen bestaande uit tafels en stoelen, tv’s, gereedschap, wasmachine en droger, koffiezetapparaat (Siemens), pannen, borden, bestek en een bureaustoel tegen vergoeding van een bedrag van € 2.075,- vanwege overbedeling van de man;
- de vordering van de man op [bedrijf 1] BV vanwege de lijfrenteverplichting tegen vergoeding van € 24.444,- vanwege overbedeling van de man;
- de bankrekeningen van de man bij ING bank;
- de bankrekeningen van de man bij de SNS bank en Saxo bank tegen vergoeding van € 50.000,- vanwege overbedeling van de man;
- de aandelenportefeuille van de man bij De Giro en Saxo tegen vergoeding van een bedrag van € 40.683,- vanwege overbedeling van de man;
- het goud van de man tegen vergoeding van een bedrag van € 250.000,- vanwege overbedeling van de man;
- de Citroën met kenteken [kenteken 1] tegen vergoeding van € 5.625,- vanwege overbedeling van de man;
- de scooter met kenteken [kenteken 2] tegen vergoeding van € 1.000,- vanwege overbedeling van de man;
- de scooter met kenteken [kenteken 3] tegen vergoeding van € 3.000,- vanwege overbedeling van de man;
- de fiets van de man;
- aan de vrouw wordt toegedeeld;
- de bankrekeningen bij de ABN Amro bank tegen vergoeding van € 1.278,84 vanwege overbedeling van de vrouw;
- de bankrekening bij de ICIC-bank tegen vergoeding van € 6.378,19 vanwege overbedeling van de vrouw;
- de bankrekening bij de Indusbank tegen vergoeding van € 834,55 vanwege overbedeling van de vrouw;
- de Toyota Prius tegen vergoeding van € 527,-;
- de fiets van de vrouw;
  • te bepalen dat de woning aan het adres [adres 1] te [plaats 1] wordt verkocht en dat van de verkoopopbrengst na aflossing van de hypothecaire geldlening en betaling van de kosten van verkoop, de man 51,33% toekomt en de vrouw 48,67%;
  • de man te veroordelen om binnen 14 dagen na de datum van de te geven beschikking ter zake de verdeling en vergoedingsrechten van de vrouw uit te betalen een bedrag van € 432.859,61 te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde vanaf 14 dagen na de datum van de te geven beschikking tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en verzoekt, zelfstandig, na aanvulling en wijziging:
1. te bepalen dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de beschikking de echtelijke woning bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking voor te zetten, waarbij:
a. de vrouw de man gedurende deze periode een redelijke vergoeding dient te doen toekomen, groot € 988,33 per maand, althans een vergoeding die de rechtbank juist acht;
b. de echtelijke woning gedurende die periode te koop dient te worden aangeboden via [bedrijf 2] Makelaars in [vestigingsplaats] ;
2. te bepalen dat de beperkte huwelijksgoederengemeenschap van partijen en de over en weer bestaande vergoedingsrechten worden vastgesteld conform het voorstel van de man als volgt:
a.
primair: de vrouw wordt toebedeeld de tot haar gebruik bestemde kleding en sieraden en de man wordt toebedeeld de tot zijn gebruik bestemde kleding en sieraden, onder de verplichting van de vrouw de man een bedrag van € 10.000,- te doen toekomen;
subsidiair: de vrouw wordt toegedeeld de tot haar gebruik bestemde kleding en de man wordt toegedeeld de tot zijn gebruik bestemde kleding, waarbij de tot het gebruik van de vrouw bestemde sieraden (gouden armbanden, gouden oorbellen en gouden kettingen) door de vrouw worden verkocht aan het Goudwisselkantoor, onder de verplichting de man binnen vier weken na de datum van deze beschikking de helft van de verkoopprijs te doen toekomen;
b.
primair: te bepalen dat de zich in de woning van partijen in [plaats 1] aan de [adres 1] en de zich in de woning van partijen in India en de zich in de woning van de vrouw in India bevindende inboedelgoederen worden toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting van de vrouw de man een bedrag van € 19.975,- te doen toekomen;
subsidiair:
- te bepalen dat de zich in de woning van partijen in [plaats 1] bevindende inboedelgoederen die partijen in mede-eigendom toebehoren worden toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting van de vrouw de man een bedrag van € 2.075,- te doen toekomen;
- te bepalen dat de zich in de woning van partijen in [plaats 1] aan de [adres 1] bevindende persoonlijke bezittingen (o.a. fotoalbums) van de man en inboedelgoederen die de man in eigendom toebehoren, zoals genoemd onder punt 8 en 9 van de akte van de man van 8 januari 2024, worden toegedeeld aan de man, onder de verplichting van de vrouw de man deze goederen binnen één week na deze beschikking af te geven;
- te bepalen dat de vrouw de man, indien zij de man de Microfet en stijgeronderdelen niet binnen voornoemde termijn afgeeft, dient te vergoeden een bedrag van € 1.900,-;
- te bepalen dat de vrouw de man ter zake zijn twee (voorhuwelijkse) kasten een bedrag van € 5.000,- dient te vergoeden;
- te bepalen dat de zich in de woningen in India bevindende inboedelgoederen die partijen in mede-eigendom toebehoren worden toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting van de vrouw de man een bedrag van € 2.000,- te doen toekomen;
c. ter zake de woning in [plaats 1] aan de [adres 1] en de daarop rustende hypothecaire geldlening het volgende spoorboekje vast te stellen:
- partijen verstrekken binnen één week na deze beschikking een verkoopopdracht aan [bedrijf 2] Makelaars te [vestigingsplaats] , waarbij de woning op de kortst mogelijke termijn tegen een door deze makelaar te adviseren prijs op reguliere wijze te koop wordt aangeboden en waarbij een leveringstermijn wordt aangehouden die ervoor zorgt dat de vrouw de woning niet eerder hoeft te verlaten dan zes maanden na de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
- partijen verlenen beiden hun volledige medewerking aan het voorgaande, zullen zich door het advies van de makelaar laten leiden waar het de verkoopprijs betreft en zullen ieder de helft van de kosten van de makelaar voldoen;
- bij de verkoop en levering van de woning aan een derde dienen de hierop rustende hypothecaire geldlening te worden afgelost;
-
primair: de alsdan resterende overwaarde (= verkoopprijs woning – hypothecaire geldlening van € 142.000,-) wordt als volgt verdeeld;
 de vrouw komt toe: 47% van voornoemde overwaarde;
 de man komt toe: 53% van voornoemde overwaarde;
subsidiair: de alsdan resterende overwaarde (= verkoopprijs woning – hypothecaire geldlening van € 142.000,-) wordt als volgt verdeeld:
 de vrouw komt toe: 44% van voornoemde overwaarde;
 de man komt toe: 56% van voornoemde overwaarde, en
te bepalen dat de man een vergoedingsrecht op de beperkte gemeenschap van partijen heeft van € 18.835,-;
d.
primair: vast te stellen c.q. te verklaren voor recht dat het op de peildatum in eigendom van de man toebehorende 3,5 kg goud, de (waarden van de) beleggingsrekening en beleggingsportefeuille bij Saxo en de (waarde van de) beleggingsrekening en beleggingsportefeuille bij De Giro privévermogen van de man betreft;
subsidiair: te bepalen dat de man een vergoedingsrecht op de beperkte gemeenschap van partijen heeft van:
a) € 380.007,- ter zake zijn tijdens het huwelijk verkochte voorhuwelijkse onverdeelde aandeel in [adres 2] te [plaats 2] , en;
b) € 26.628,30 ter zake de waarde van zijn voorhuwelijkse beleggingsrekening en beleggingsportefeuille bij De Giro;
e. ter zake de woning in India, [woning 1] :
primair: te bepalen dat deze woning wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting de man € 75.000,- te doen toekomen;
subsidiair: te bepalen dat deze woning binnen zes maanden na deze beschikking door de vrouw dient te worden verkocht tegen de marktwaarde, onder de verplichting de man de helft van de verkoopprijs te doen toekomen;
f. te bepalen dat de vrouw de beperkte gemeenschap van partijen ter zake investeringen in [woning 2] dient te vergoeden, een bedrag van € 46.716,-, althans dat de vrouw de man ter zake investeringen in [woning 2] dient te vergoeden, een bedrag van € 23.358,-;
g. vast te stellen c.q. te verklaren voor recht dat de activa en passiva van de op de peildatum door de man gedreven eenmanszaak privévermogen respectievelijk privéschulden van de man betreffen;
h. te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake haar overname van de Toyota van de man (nog) dient te doen toekomen een bedrag van € 527,-;
i. te bepalen dat de Citroën C3 aan de man wordt toegedeeld, onder de verplichting de vrouw de helft van de waarde te doen toekomen;
j. te bepalen dat de Piaggio Vespa, inclusief toebehoren, aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de verplichting de man de helft van de waarde te doen toekomen;
k. te bepalen dat de Piaggio MP3, inclusief toebehoren, aan de man wordt toegedeeld, onder de verplichting de vrouw de helft van de waarde te doen toekomen;
l. te bepalen dat de damesfiets aan de vrouw wordt toegedeeld en dat de herenfiets aan de man wordt toegedeeld, evenals te bepalen dat de vrouw verplicht is binnen één week na deze beschikking tot afgifte van deze herenfiets aan de man over te gaan;
m. te bepalen dat de Tata Nexon aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de verplichting de man € 6.000,- te doen toekomen;
n. te bepalen dat de Yamaha Fascino aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de verplichting de man € 200,- te doen toekomen;
o. ter zake de banksaldi:
i. te bepalen dat de banksaldi ten name van de man aan hem worden toegedeeld en dat de beperkte gemeenschap van partijen € 44.107,71 aan de man dient te vergoeden ter zake de afname van de op zijn naam gestelde banksaldi bij ING bank, althans te bepalen dat de vrouw dienaangaande € 22.053,86 aan de man dient te vergoeden;
ii.
primair: te bepalen dat de banksaldi bij ICICI en Indusbank aan de vrouw worden toegedeeld, onder de verplichting de man € 50.000,- wegens overbedeling te doen toekomen;
subsidiair: te bepalen dat de vrouw de helft van de toename van de op haar naam gestelde banksaldi over de periode van 25 juni 2018 tot 16 juni 2023 aan de man dient te doen toekomen;
p. te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 79.000,- aan de man, althans aan de beperkte gemeenschap van partijen dient te vergoeden ter zake de door haar ontvangen 1,5 kilo goud;
q. te bepalen dat de activa en passiva van de eenmanszaak ten name van de man privévermogen van de man betreffen, althans aan hem worden toegedeeld, zonder nadere verrekening;
r.
primair: te bepalen dat de beperkte gemeenschap van partijen de man dient te vergoeden een bedrag van € 25.812,- ter zake door de man met voorhuwelijks vermogen vooruitbetaalde IB en premie ZVW 2018;
subsidiair: te bepalen dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de belastingaanslagen voor zover deze betrekking hebben op de huwelijkse periode, hetgeen met zich brengt dat de vrouw nog aan de man dient te doen toekomen ter zake de aanslag IB en ZVW 2018 een bedrag van € 12.906,-;
s. te bepalen dat de vrouw aan de man dient te doen toekomen de helft van de door hem sinds 16 juni 2023 betaalde woonhuis- en inboedelverzekering met betrekking tot de woning in [plaats 1] aan de [adres 1] , zijnde een bedrag van € 921,87;
t. te bepalen dat de vrouw gehouden is tot nakoming van de door haar met de man gemaakte afspraak, althans tot vergoeding ex artikel 1:164 BW, tot vergoeding aan de beperkte gemeenschap van partijen van een bedrag van € 20.411,15;
u. te bepalen dat over voornoemde betalingsverplichtingen wettelijke rente verschuldigd is met ingang van de datum van deze beschikking, althans met ingang van een datum die de rechtbank juist acht;
v. te bepalen dat indien de man de vrouw uit hoofde van het voorgaande (per saldo) enig bedrag dient te doen toekomen, hij gerechtigd is dit te betalen uit het hem toekomende gedeelte van de overwaarde van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] ;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer dat hierna, voor zover nodig zal worden besproken.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Procesbeslissing: nieuwe stellingen en aanvullende verzoeken vrouw ontoelaatbaar
Zoals hierboven al vermeld, is tijdens de zitting beslist over de toelaatbaarheid van de door de vrouw bij haar brief van 14 januari 2025 gedane aanvullende verzoeken, tegen welke verzoeken door de man bij brief van 31 januari 2025 gemotiveerd bezwaar is gemaakt.
De rechtbank heeft, na partijen hierover ter zitting te hebben gehoord, beslist dat de aanvullende verzoeken van de vrouw buiten beschouwing worden gelaten voor zover deze geheel nieuw zijn en afwijken van de tot dan toe gevolgde lijn van het debat tussen partijen.
Dit betekent dat de stellingen van de vrouw (en het daarop gebaseerde vermeerderde verzoek) ten aanzien van de behoefte met betrekking tot de partneralimentatie en de nieuwe behoefteberekening, die gebaseerd is op andere uitgangspunten dan de eerdere berekening van de vrouw, niet worden meegenomen. Ook het nieuwe standpunt van de man in reactie hierop met betrekking tot de verdiencapaciteit van de vrouw laat de rechtbank buiten beschouwing.
Hetzelfde geldt voor de nieuwe verzoeken van de vrouw met betrekking tot de onderneming van de man – waarbij zij een standpunt inneemt dat volledig afwijkt van wat zij hierover eerder heeft aangevoerd. De nieuwe stellingen en verzoeken (waaronder een vergoedingsrecht) van de man met betrekking tot zijn onderneming in reactie hierop worden eveneens buiten beschouwing gelaten.
Ook de nieuwe verzoeken van de vrouw met betrekking tot vergoedingsrechten in verband met de voorhuwelijkse woning van de man aan het [adres 2] worden niet meegenomen, evenals het (subsidiaire) verzoek dat de man in reactie hierop heeft geformuleerd.
De rechtbank laat deze verzoeken op grond van artikel 283 juncto artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) buiten beschouwing omdat ze naar het oordeel van de rechtbank in strijd zijn met de eisen van de goede procesorde. De rechtbank overweegt dat het toelaten van deze verzoeken en het daardoor op verschillende punten geheel nieuwe debat tussen partijen, mede gelet op de duur en het eerdere verloop van deze procedure, in dit stadium van de procedure zal leiden tot een onredelijke vertraging van het geding. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de vrouw bij de tussenbeschikking van 26 november 2024 ook niet in de gelegenheid is gesteld om nieuwe en gewijzigde verzoeken in te dienen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de man een nieuwe termijn te geven om te reageren noch een aanleiding om de zitting – wederom – aan te houden.
Het zou anders zijn indien sprake zou zijn van nieuwe feiten en omstandigheden die de vrouw eerder niet bekend waren en konden zijn. Dat is echter uit de stukken en op de zitting niet gebleken, met uitzondering van het verzoek met betrekking tot de lijfrente/FOR, zoals hierna zal blijken. Dit nieuwe verzoek zal dan ook wel worden meegenomen.
Ter zitting is verder besproken dat de vermeerdering van het verzoek van de vrouw om partneralimentatie wel wordt toegelaten tot een bedrag van € 3.843,- per maand, nu dit bedrag al uit haar bij haar eerdere verzoek overgelegde draagkrachtberekening voortvloeide.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat het processtuk van de vrouw van 14 januari 2025 voor het overige in de procedure wordt meegenomen.

Inzage bankafschriften man ex artikel 843a Rv

Omdat de man de door de vrouw gewenste gegevens heeft ingediend, heeft de vrouw op de zitting haar verzoek op dit punt ingetrokken. De rechtbank hoeft hierop niet meer te beslissen.

Partneralimentatie

Behoefte en aanvullende behoefte vrouw
Zoals hierboven opgenomen, zal de rechtbank geen kennisnemen van de nieuwe standpunten ten aanzien van de behoefte van de vrouw. Partijen waren het eens over een netto huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2023 van € 5.575,80 en een netto eigen inkomen van de vrouw van € 800,- per maand, zodat de netto aanvullende behoefte neerkomt op € 4.775,80, wat gebruteerd neerkomt op € 9.172,- per maand. De rechtbank zal hiervan uitgaan. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de aanvullende behoefte van de vrouw afgerond € 10.374,- per maand.
Draagkracht man
De man ontvangt loon als DGA van [bedrijf 1] BV. Voorheen dreef de man een eenmanszaak. In september 2023 heeft hij voornoemde BV opgericht. In geschil is van welk inkomen aan de zijde van de man moet worden uitgegaan bij de berekening van zijn draagkracht.
De vrouw stelt dat moet worden uitgegaan van een bruto loon van € 25.168,- (blijkend uit de aangifte IB 2023 van de man) plus het resultaat na belastingen van [bedrijf 1] BV van € 120.662,- (blijkend uit de jaarrekening 2023 van de man). De vrouw sprak in de zomer van 2024 een patiënt van de man die heeft aangegeven dat de man, in tegenstelling tot wat de man stelt, wel fulltime werkt. De prognose van 2023 voorspelde een negatief resultaat, maar uiteindelijk bleek het resultaat over 2023 veel beter dan negatief. Daarom betwist de vrouw de correctheid van de door de man overgelegde prognose stukken van 2024 en 2025.
De man stelt dat moet worden uitgegaan van een bruto jaarloon van € 62.790,-. De man komt op dat bedrag op basis van zijn prognose 2025 en zijn loonstroken juli tot en met september 2024 (bruto loon € 4.830,- per maand). De man heeft, na meermaals zijn boekhouder te hebben geraadpleegd, nog geen voorlopige cijfers van 2024. Verder stelt de man dat hij, vanwege fysieke en geestelijke gezondheidsklachten, niet meer dan 30 uur per week kan werken. Hij wijst in dat kader onder meer op de door hem ingediende verklaring van 4 november 2024 van de bedrijfsarts, waarin staat dat hij duurzaam niet in staat geacht wordt zijn oude (fors) meer dan fulltime werkzaamheden te hervatten. Anders dan de vrouw stelt, geniet de man verder geen ander inkomen dan uit het loon dat hij als DGA van [bedrijf 1] BV ontvangt.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de inkomsten van de man lager zijn dan de jaren ervoor. Dit gelet op de stukken die de man heeft overgelegd van de bedrijfsarts, waaruit blijkt dat hij (op dit moment) minder belastbaar is en minder uren werkt. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank echter, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat hij zichzelf slechts een salaris van € 62.790,- per jaar kan uitkeren. De man heeft enkel vrij summiere prognoses overgelegd.
De rechtbank is, gelet op de aanzienlijke inkomensdaling ten opzichte van de jaren 2020, 2021 en 2022 (waarin hij gemiddeld een winst uit onderneming genereerde van € 186.058,- per jaar) van oordeel dat de man zichzelf in redelijkheid een hoger loon moet kunnen uitbetalen dan € 62.790,-. In redelijkheid zal de rechtbank uitgaan van een verdiencapaciteit van de man van € 80.000,- per jaar, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheid dat de man nu minder werkt vanwege gezondheidsklachten.
Daarvan uitgaand en rekening houdend met premies voor lijfrenten van € 306,- per maand (dat blijkt immers uit productie 38 van de man), de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2025 op € 3.966,- per maand.
In geschil is met welk bedrag aan woonlasten rekening moet worden gehouden en of het forfaitair woonbudget moet worden gehanteerd. De vrouw stelt dat geen rekening met woonlasten moet worden gehouden. De man heeft immers nagenoeg geen woonlasten. Hij heeft een woning in [plaats 3] gekocht met eigen middelen. De man erkent dat hij beperkte woonlasten heeft, maar hij is van mening dat wel rekening dient te worden gehouden met het forfaitaire bedrag. Hij voert hiertoe aan dat hij zijn voorhuwelijks vermogen heeft moeten aanwenden om een woning te kopen en dat hij in 2023 maandenlang in een hotel heeft gewoond. Hij heeft daardoor zijn vermogen niet naar eigen inzicht kunnen aanwenden en geen rendement kunnen halen, aldus de man.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de man helemaal geen woonlasten heeft en zal hiervan dus niet uitgaan. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is van duurzaam en aanmerkelijk lagere woonlasten dan uit het woonbudget zou voortvloeien. Het woonbudget bedraagt afgerond € 1.190,- per maand (30% van NBI van € 3.966,- per maand). In redelijkheid zal de rechtbank rekening houden met een bedrag aan woonlasten van de man van € 500,- per maand.
De rechtbank zal voor de bepaling van de draagkracht van de man volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen de daarbij behorende draagkrachtformule 60% x [NBI – (woonlasten van 500 + 1.310)] als uitgangspunt nemen.
De draagkracht van de man bedraagt volgens bovenstaande formule:
60% x [3.966 – (500 + 1.310)] = € 1.294,- per maand.
In geschil is of de bijdrage van € 1.000,- per maand die de man aan als bijdrage aan zijn dochter betaalt wel of niet moet worden meegenomen. De vrouw heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat daarmee geen rekening moet worden gehouden, nu de dochter van de man 21 jaar is geworden en de man niet langer onderhoudsplichtig is. De man stelt dat hij heeft afgesproken dat zolang zijn dochter studeert en goede resultaten behaalt, door de moeder en door hem – in overleg – wordt bijgedragen. De man betaalt daarom € 1.000,- per maand en daarmee moet rekening worden gehouden bij de berekening van zijn draagkracht, aldus de man.
Hoewel de dochter inmiddels 21 jaar is geworden, zal de rechtbank de bijdrage van de man van € 1.000,- per maand meenemen in de berekening. De dochter van de man studeert nog, de man betaalt volgens afspraak dit bedrag maandelijks, de vrouw is daarvan ook altijd op de hoogte geweest en heeft hier pas op de zitting bezwaar tegen gemaakt. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met deze bijdrage.
Na aftrek van genoemde kosten resteert er aan de kant van de man een bedrag van € 294,- netto per maand voor partneralimentatie (€ 1.294,- – € 1.000,-). Gebruteerd komt dat neer op € 470,- per maand.
Ingangsdatum
De rechtbank zal de ingangsdatum vaststellen op de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
De vrouw heeft verzocht om de beslissing op haar nevenverzoek tot vaststelling van partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Volgens artikel 288 Rv kan de rechter de eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, maar volgens artikel 233 lid 1 Rv is dat niet mogelijk als uit de wet anders voortvloeit.
Uit de wet vloeit op grond van de in artikel 826 lid 1 onder c Rv vastgelegde regels over de geldigheidsduur van voorlopige voorzieningen voort dat de op 7 augustus 2024 door deze rechtbank gewezen voorlopige voorziening inzake partneralimentatie op dit moment nog behoort te gelden. Daarmee verdraagt zich niet dat de beslissing op de nevenvoorziening partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Daarom zal de rechtbank het verzoek om uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de nevenvoorziening partneralimentatie afwijzen.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de door de man, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, te betalen partneralimentatie zal vaststellen op € 470,- per maand. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

Afwikkeling huwelijksgoederengemeenschap en vergoedingsrechten

Partijen zijn met elkaar gehuwd op [dag] 2018 te [plaats 2] . Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Zij zijn na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:94, tweede en zevende lid, BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de beperkte gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de beperkte gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
De peildatum voor de bepaling van de omvang van de te verdelen ontbonden beperkte huwelijksgoederengemeenschap is 16 juni 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen bestanddelen geldt in beginsel de datum van verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of tenzij daarvan op basis van redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken.
Omvang van de huwelijksgoederengemeenschap
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen en schulden al dan niet in de ontbonden beperkte huwelijksgoederengemeenschap vallen:
echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats 1] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij ABN AMRO op naam van partijen;
woning aan de [adres 2] ;
woning(en) met grond in India;
e eenmanszaak [bedrijf 3] ;
lijfrente;
bank- en spaarrekeningen;
beleggingsrekeningen en aandelenportefeuilles;
goud;
voertuigen:
inboedel in Nederland en India;
kleding en sieraden in Nederland en India.

Ad. a) echtelijke woning met hypotheek ( [adres 1] te [plaats 1] )

Verdeling
Partijen zijn het erover eens dat de woning moet worden verkocht door [bedrijf 2] Makelaars in [plaats 1] . De vrouw is het ook eens met opname van het door de man voorgestelde spoorboekje.
Beide partijen hebben met voorhuwelijks vermogen geïnvesteerd in de woning.
Investeringen man
Niet in geschil is dat de man € 131.795,92 + € 2.500,- met voorhuwelijks vermogen heeft geïnvesteerd. Wel een discussiepunt is de vraag of de in 2018 geplaatste keuken een investering uit voorhuwelijks vermogen van de man betreft en of daar een vergoedingsrecht overeenkomstig de beleggingsleer of een nominaal vergoedingsrecht uit voortvloeit.
Ten aanzien van de keuken stelt de man dat hij € 19.000,- heeft betaald op 4 oktober 2018 in verband met de door partijen op 7 juli 2018 bestelde nieuwe keuken. Ten behoeve van deze betaling heeft de man een groot gedeelte van zijn voorhuwelijkse aandelenportefeuille verkocht. De man heeft op 25 september 2018 vanuit zijn aandelenportefeuille bij DeGiro een bedrag van € 18.385,- overgemaakt op zijn privérekening. Volgens de man moet primair de keuken worden meegenomen als investering en volgt daaruit een vergoedingsrecht overeenkomstig de beleggingsleer. Subsidiair stelt de man dat hij een vergoedingsrecht op de beperkte gemeenschap heeft van € 18.385,-.
De vrouw betwist dat de man met privévermogen de keuken heeft betaald. De man heeft inderdaad op 4 oktober 2018 vanaf zijn rekening € 19.000,- overgemaakt naar de gezamenlijke rekening. Op de bankrekening van de man kwam ook het inkomen van de man binnen; gemeenschapsgeld werd dus vermengd met voorhuwelijks privévermogen. Volgens de vrouw is de man er niet in geslaagd om aan te tonen dat de investering van de keuken is gedaan met privévermogen. Daarom heeft de man geen vergoedingsrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de keuken een gebruiksvoorwerp dat partijen samen hebben aangeschaft. De rechtbank beschouwt dit niet als een investering die vanuit voorhuwelijks privévermogen van de man in de aankoop van de woning is gedaan. Bovendien komt het bedrag dat de man heeft overgemaakt vanuit zijn aandelenportefeuille en het bedrag dat is gebruikt voor de aanschaf van de keuken ook niet (geheel) overeen. De man komt daarom in verband met de aanschaf van de keuken geen vergoedingsrecht toe overeenkomstig de beleggingsleer. De rechtbank ziet wel aanleiding om een nominaal vergoedingsrecht van de man van € 18.385,- vast te stellen. In productie 26 en productie 63 van de man is te zien dat hij een bedrag van € 18.385,- vanuit zijn voorhuwelijkse aandelenportefeuille van DeGiro heeft laten uitkeren op zijn privérekening. Dat is dus privévermogen van de man dat in de gemeenschap is gevloeid. Op grond daarvan zal de rechtbank bepalen dat de man een nominaal vergoedingsrecht jegens de gemeenschap heeft van € 18.385,-.
Investeringen vrouw
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw € 70.000,- aan voorhuwelijks vermogen heeft geïnvesteerd in de woning. Daarnaast is ter zitting gebleken dat, anders dan de man stelt in zijn akte van 31 januari 2025, tussen partijen evenmin in geschil is dat de vrouw € 50.000,- heeft geïnvesteerd vanuit voorhuwelijks vermogen.
Samengevat heeft de man dus een bedrag van (afgerond) € 134.296,- aan voorhuwelijks vermogen geïnvesteerd in de woning en de vrouw een bedrag van € 120.000,- .
Omdat voor deze investeringen de beleggingsleer geldt, zal de hoogte van de betreffende vergoedingsrechten pas berekend kunnen worden nadat bekend is wat de verkoopopbrengst van de echtelijke woning is. Na verkoop en levering van de echtelijke woning aan de derde, zullen partijen aanspraak kunnen maken op respectievelijk € 134.296,- (de man) of € 120.000,- (de vrouw) / de aanschafwaarde van de woning x de netto verkoopopbrengst van de woning (de koopprijs minus kosten).
De rechtbank zal ten aanzien van de verdeling van de woning onder ‘Beslissing’ een spoorboekje conform het verzoek van de man opnemen en met inachtneming van de vergoedingsrechten van partijen ten aanzien van de woning.
Het hierboven omschreven nominale vergoedingsrecht van de man op de gemeenschap van € 18.835,- zal de rechtbank afzonderlijk in het dictum opnemen, omdat dit bedrag, zoals toegelicht, niet wordt aangemerkt als een investering in aankoop van de woning. Het meer of anders verzochte op dit punt wordt afgewezen.
Gebruiksvergoeding
De man stelt dat, nu de vrouw het voortgezet gebruik van de woning voor zes maanden toegewezen heeft gekregen, zij aan hem gedurende deze periode een redelijke vergoeding moet betalen. Die vergoeding komt volgens de man neer op € 988,33 per maand, zijnde 4% van de helft van de vermoedelijke overwaarde (waarde woning 735.000,- en hoogte hypotheek ten tijde van verweerschrift 142.000,-).
De vrouw heeft aangegeven dat zij momenteel de volledige woonlasten betaalt en dat zij bereid is om na de inschrijving van de echtscheiding alle eigenaarslasten te betalen. Dat kan wat haar betreft worden gezien als gebruiksvergoeding. Het juridische uitgangspunt van een gebruiksvergoeding is de schadeloosstelling van het niet genoten gebruik van een woning. De redelijkheid en billijkheid is daarbij van doorslaggevend belang. De rechtspraak is verdeeld over de wijze van berekening. Het is sterk casuïstisch. De berekening van 4% van de helft van de overwaarde is zeer uitzonderlijk, niet redelijk en niet in lijn met de meeste jurisprudentie. De vrouw kan dat met haar zeer beperkte inkomen ook niet betalen.
De rechtbank overweegt als volgt. Op de zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij de volledige woonlasten betaalt en bereid is na inschrijving echtscheiding ook alle eigenaarslasten voor haar rekening te nemen. Volgens de man betaalt de vrouw echter niet de volledige lasten, nu hij nog de helft van de WOZ en de vermogensbelasting betaalt. De vrouw heeft daarop aangegeven de hypotheek, alle verzekeringen en de gemeentelijke belastingen te betalen. De rechtbank gaat ervan uit dat de man inderdaad de helft van de WOZ en de vermogensbelasting betaalt, maar ziet echter ook in die situatie, geen aanleiding om daarnaast nog een gebruiksvergoeding vast te stellen en wijst dit verzoek af.

Ad. b)woning aan [adres 2] ( [plaats 2] )

Niet in geschil is dat het op 11 januari 2022 door de man ontvangen bedrag ter zake de verkoop van zijn aandeel in de woning aan [adres 2] van € 380.077,- privévermogen van de man betreft. De vrouw heeft op 14 januari 2025 nieuwe verzoeken gedaan met betrekking tot deze woning. Zoals de rechtbank hierboven al heeft aangegeven, neemt de rechtbank deze nieuwe verzoeken niet mee en zal hierop dus niet worden beslist. Het verzoek dat de man in reactie hierop heeft geformuleerd in zijn akte van 31 januari 2025 wordt eveneens buiten beschouwing gelaten.

Ad. c)woning(en) met grond in India

[woning 1]
De grond met woning in India, door partijen omschreven met de naam ‘ [woning 1] ’, valt in de beperkte gemeenschap en is van partijen gezamenlijk. Geen van partijen wil deze woning toegedeeld krijgen. Partijen zijn het erover eens dat de woning moet worden verkocht aan een derde en dat zij de opbrengst, en de kosten van verkoop, bij helfte zullen delen. De rechtbank zal dit vaststellen.
Over de praktische zaken rond de wijze van verkoop hebben partijen op de zitting afspraken gemaakt. De vrouw wordt door de man gemachtigd om de woning te verkopen. De vrouw zal zich inspannen tot verkoop van de woning en zal de man, met enige voortvarendheid, op de hoogte houden van het proces van verkoop. Deze afspraken lenen zich niet voor opname in het dictum, maar de rechtbank gaat er evenwel van uit dat partijen zich hieraan zullen houden.
[woning 2]
De andere woning in India, ‘ [woning 2] ’, betreft voorhuwelijks vermogen van de vrouw.
De man stelt dat hij vanuit de door zijn eenmanszaak gerealiseerde winst investeringen heeft gedaan in het opknappen en verbouwen van deze woning. Op grond daarvan stelt de man een vergoedingsrecht te hebben op de vrouw van € 23.358,-. De man heeft met bankafschriften, overgelegd als producties 16 tot en met 20, voor zover hij kon, de geldstromen inzichtelijk willen maken waaruit kan worden afgeleid welke investeringen hij heeft gedaan in de woningen in India, in totaal € 180.716,-. Een bedrag van € 134.00,- is geïnvesteerd in [woning 1] , wat betekent dat € 46.716,- is geïnvesteerd in [woning 2] . In India kon niet meer dan € 150,- per dag worden opgenomen bij een pinautomaat en vrijwel alles werd met internetbankieren en met cheques betaald. De investeringen zijn gelopen via de Indiase bankrekening van de vrouw, maar hij beschikt niet over de afschriften.
De vrouw betwist de door de man gestelde investeringen in haar woning [woning 2] . De woning is niet verbouwd voor enorme bedragen. De vrouw heeft op de zitting aangegeven dat zij haar bankafschriften uit India heeft opgevraagd zodat zij die aan de man kan tonen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende onderbouwd dat hij recht heeft op een vergoedingsrecht van € 23.358,-. De man stelt niet wanneer de renovatie precies heeft plaatsgevonden, wat deze renovatie inhield en welke bedragen met de renovatie gemoeid waren. De man heeft een hoeveelheid bankafschrijvingen en contante opnames (producties 16 t/m 20) overgelegd die zien op een lange periode. Het is op grond van deze stukken niet vast te stellen welk bedrag aan de privéwoning van de vrouw in India is besteed. Temeer omdat partijen ook een gemeenschappelijke woning hadden in India.
De bankafschriften van de vrouw uit India zullen binnenkort beschikbaar zijn en de vrouw heeft toegezegd dat zij deze de man zal doen toekomen. De rechtbank overweegt dat uit die bankafschriften niet zal kunnen worden afgeleid waaraan welke bedragen zijn besteed, en of dat verband houdt met uitgaven aan de woning [woning 2] . De rechtbank zal het verzoek van de man daarom op dit punt afwijzen.

Ad. d)eenmanszaak [bedrijf 3]

De man heeft zijn eenmanszaak [bedrijf 3] op 23 september 2023 (dus na de peildatum) ingebracht in [bedrijf 1] BV, waarvan de man alle aandelen houdt. De eenmanszaak had de man al voor aanvang van het huwelijk. Niet in geschil is dat de eenmanszaak voorhuwelijks vermogen van de man betreft.
In de akte van de vrouw van 14 januari 2025 heeft zij nieuwe standpunten ingenomen met betrekking tot de onderneming van de man. Deze standpunten neemt de rechtbank, met verwijzing naar hetgeen daarover hierboven onder ‘Procesbeslissing: nieuwe stellingen en aanvullende verzoeken vrouw ontoelaatbaar’ is omschreven, niet mee in de beoordeling. Het aanvankelijke standpunt van de vrouw, het standpunt dat de rechtbank hier in aanmerking neemt, is dat de eenmanszaak na het aangaan van het huwelijk is voortgezet en dat de verdiensten van de eenmanszaak vanaf aanvang huwelijk tot de baten van de gemeenschap behoren en moeten worden verdeeld, dan wel dat de vrouw recht heeft op een vergoeding op grond van artikel 1:95a BW. Het is de vrouw onbekend wat de baten van aanvang van het huwelijk zijn geweest.
De man stelt dat de bezittingen en schulden ten name van de eenmanszaak niet in de verdeling moeten worden betrokken. De baten van de eenmanszaak zijn ten gunste van partijen gekomen. Daarmee is immers het grootste gedeelte van de kosten van de huishouding voldaan, is de hypotheek extra afgelost, is de woning en grond in India gekocht en ingericht, de tempel gebouwd, is de andere woning in India opgeknapt en zijn sieraden en voertuigen gekocht. Het saldo op de betaal- en spaarrekening van de eenmanszaak is tijdens het huwelijk beperkt toegenomen.
De rechtbank overweegt als volgt. De gedachte achter de bepaling van artikel 1:95a lid 1 BW is dat bij ondernemers met een privéonderneming de gemeenschap op een gelijke wijze zou moeten meeprofiteren als wanneer de echtgenoot zou werken voor een salaris. De rechtbank constateert op basis van de stukken en het niet door de vrouw bestreden standpunt van de man dat de met de eenmanszaak gegenereerde inkomsten vanaf de aanvang van het huwelijk van partijen tot de peildatum reeds ten bate van beide echtgenoten zijn gekomen, dat deze inkomsten zijn aangewend voor de voldoening van de kosten van de huishouding. Aan een vergoeding op grond van artikel 1:95a lid 1 BW kan daarom in dit geval niet worden toegekomen. Het verzoek van de vrouw daartoe zal worden afgewezen.

Ad. e)aanspraak lijfrente / FOR

De vrouw stelt dat de man een vordering heeft op de holding van € 48.888,- in verband met een lijfrenteverplichting, wat volgt uit de jaarrekening 2023 van [bedrijf 1] BV. Deze vordering is tijdens het huwelijk ontstaan en valt daarom in de gemeenschap van goederen, zodat de vrouw aanspraak maakt op verdeling hiervan. Het verschil tussen het bedrag bij aanvang van het huwelijk (€ 37.603,-) en het bedrag op de peildatum (€ 48.888,-) is € 11.285,- en dat moet tussen partijen bij helfte worden verdeeld.
De man stelt dat de lijfrentevoorziening het gevolg is van de door de man grotendeels voor het huwelijk opgebouwde fiscale oudedag reserve (FOR), waartoe bij de oprichting van de BV een stamrechtovereenkomst is afgesloten. De FOR bedroeg voor het huwelijk € 37.603. Tijdens het huwelijk van partijen heeft er alleen in 2022 een mutatie plaatsgevonden van € 9.632,-. Op de zitting heeft de man toegelicht dat het hier niet gaat om een pot geld, maar om een papieren constructie. Op de peildatum was er geen BV en daarom ook geen sprake van enige vordering van de man op de BV. Er was op de peildatum wel een latente belastingclaim in verband met de FOR, maar er is geen sprake van enig bezit. De man verzoekt het verzoek van de vrouw terzake de lijfrenteverplichting af te wijzen.
De rechtbank merkt allereerst op dat op dit verzoek, hoewel op 14 januari 2025 pas gedaan door de vrouw, wel zal worden beslist. Dit verzoek betreft namelijk informatie die eerder niet bekend was. Gebleken is dat in 2022 sprake is geweest van een mutatie van € 9.632,- uit gemeenschappelijk vermogen. Dat levert een vergoedingsrecht van de gemeenschap jegens de man op. Voor het bepalen van de hoogte van het vergoedingsrecht zal ook rekening moeten worden gehouden met de over de FOR verschuldigde inkomstenbelasting. De rechtbank zal, rekening houdend met een belastingtarief van 30%, het vergoedingsrecht van de gemeenschap jegens de man vaststellen op € 6.742,-. Het meer of anders verzochte op dit punt zal de rechtbank afwijzen.

Ad. f)bank- en spaarrekeningen

Partijen zijn het erover eens dat de volgende bank- en spaarrekeningen in de gemeenschap vallen:
  • bankrekening ING op naam van de man en/of de vrouw eindigend op [nummer 1] ;
  • oranje spaarrekening ING op naam van de man en/of de vrouw eindigend op [nummer 2] ;
  • ING bankrekening op naam van de man eindigend op [nummer 3] ;
  • ING spaarrekening op naam van de man eindigend op [nummer 4] ;
  • SNS bankrekening op naam van de man eindigend op [nummer 5] ;
  • SNS spaarrekening op naam van de man eindigend op [nummer 6] ;
  • ABN AMRO op naam van de vrouw eindigend op [nummer 7] ;
  • ABN AMRO op naam van de vrouw eindigend op [nummer 8] ;
  • ICICI bank op naam van de vrouw eindigend op [nummer 9] ;
  • Indusinbank op naam van de vrouw eindigend op [nummer 10] .
Bankrekeningen zelf kunnen niet worden verdeeld, omdat dit geen vermogensbestanddelen zijn. Partijen zijn het erover eens dat ieder de eigen bankrekening zal voortzetten, onder verrekening van de saldi van de bankrekeningen op de peildatum bij helfte, met uitzondering van een geschilpunt over de vraag of de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap.
De man stelt ten aanzien van zijn ING spaarrekening eindigend op [nummer 4] dat hij een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft van € 44.107,71. De man stelt dat hij in de periode 11 tot en met 25 juli 2018 (binnen een maand na de huwelijkssluiting) een bedrag van € 42.000,- van zijn (voorhuwelijkse) privéspaarrekening heeft overgemaakt naar zijn privébetaalrekening, en in diezelfde periode is € 3.000,- overgemaakt naar de vrouw, de waarborgsom van € 2.500,- naar de notaris overgemaakt, € 950,- betaald aan een meubelwinkel en is € 36.000,- naar de en/of-rekening van partijen overgemaakt. Daarmee is de door de man gestelde afname van € 44.107,71 besteed aan goederen van de beperkte gemeenschap dan wel aangewend ter bestrijding van kosten huishouding, althans de zogenaamde poort van de beperkte gemeenschap gepasseerd, wat leidt tot een vergoedingsrecht van de man op deze beperkte gemeenschap.
De vrouw stelt dat uit de overboekingen van de man naar de gezamenlijke rekening, een momentopname, niet is op te maken of de gemeenschap daarbij gebaat is, nu dit net zo goed weer teruggeboekt kan zijn. De man heeft geen duidelijkheid verschaft over de geldstromen op grond waarvan bepaalde goederen privé moeten blijven.
De rechtbank overweegt als volgt. Het enkele feit dat het saldo tussen de huwelijksdatum en de peildatum is afgenomen, levert geen vergoedingsrecht op jegens de gemeenschap. Niet ter discussie staat dat de man een bedrag van € 36.000,- van zijn privérekening naar de en/of-rekening heeft overgemaakt. De rechtbank kan niet vaststellen of sprake is van een vermogensverschuiving van privé naar de gemeenschap, of dat al sprake was van gemeenschapsgeld. Het bedrag komt wel van de privérekening van de man, maar omdat het eind juli 2018 en dus na de huwelijksdatum is overgemaakt, kan niet worden afgeleid of sprake is van voorhuwelijks vermogen of dat het bijvoorbeeld gaat om inkomsten uit de onderneming van de man, dus gemeenschapsgeld. Ook van de andere door de man gestelde bedragen kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is van privévermogen wat ten bate van de gemeenschap is gekomen. Nu de man zijn verzoek tot vaststelling van het vergoedingsrecht onvoldoende heeft onderbouwd, zal de rechtbank het verzoek van de man op dit punt afwijzen.
De rechtbank zal bepalen dat ieder de eigen bankrekening voortzet onder verrekening van de saldi op de peildatum bij helfte. Partijen moeten elkaar over en weer volledig inzicht verschaffen in de saldi op de peildatum. De vrouw heeft daartoe toegezegd dat zij de bankafschriften van de Indiase rekeningen aan de man zal doen toekomen.

Ad. g) beleggingsrekeningen en aandelenportefeuilles

De man had voor het huwelijk een beleggingsrekening bij DeGiro. Dat is dus voorhuwelijks vermogen. De man heeft in 2018 een deel van de portefeuille verkocht voor € 18.385,-. De man heeft tijdens het huwelijk een beleggingsrekening bij Saxo geopend en heeft een bedrag van (in totaal) € 20.000,- van partijen belegd via de door hem aangehouden beleggingsrekeningen bij Saxo en DeGiro. Dit leidde tot verliezen. Op 11 januari 2022 ontving de man de helft van de overwaarde van de woning aan [adres 2] te [plaats 2] . De man heeft de vrouw aangeboden vanuit deze gelden de beleggingen over te nemen, waarmee de vrouw instemde. De man heeft vervolgens meteen in totaal € 20.000,- (2 keer € 10.000,-) overgemaakt naar de en/of-rekening van partijen met als omschrijving “overname Saxo beleg.port. naar voorh.vermogen” en “overnemen DEGIRO aandelenport. naar voorhuw. vermogen.” (zie productie 28). De saldi op de beleggingsrekeningen bij zowel DeGiro als Saxo bestaan dan ook ten volle uit voorhuwelijks vermogen, althans de man heeft een vergoedingsrecht ter zake de volle omvang van de waarde van deze beleggingsrekeningen. Op de zitting heeft de man toegelicht dat hij daarna niet verder actief heeft gehandeld. De man heeft niet belegd met winsten uit onderneming. Dat is allemaal te zien op de door de man overgelegde afschriften.
De vrouw stelt dat de regels van de beperkte gemeenschap gelden, ongeacht vermeende tussen partijen gemaakte afspraken. De man heeft met geld dat overeenkomstig artikel 1:94 BW afkomstig is uit de gemeenschap van goederen, aandelen gekocht via Saxo en DeGiro. De aandelen zijn gefinancierd met vermogen dat onderdeel uitmaakt van de gemeenschap van goederen (en mogelijk met privé vermogen van de man maar hij toont niet aan welke aandelen met privévermogen zouden zijn gekocht) en de aandelen blijven daarom deel uitmaken van de huwelijksgoederengemeenschap, ook als de man meent dat hij de waarde vergoed heeft op de gezamenlijke rekening.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man met overlegging van de producties 26 tot en met 29 en zijn toelichting ter zitting genoegzaam aangetoond dat de saldi op de beleggingsrekeningen bij DeGiro en Saxo privévermogen van de man betreffen. De man heeft kort nadat hij de overwaarde uit zijn voorhuwelijkse woning heeft ontvangen de overboekingen naar de en/of-rekening gedaan. Uit de omschrijvingen van de overboekingen blijkt dat de bedoeling was dat de man de aandelenportefeuilles zou overnemen. De vrouw heeft hier onvoldoende tegenover gesteld. Daarmee stelt de rechtbank vast dat de huidige saldi op de beleggingsrekeningen privévermogen van de man zijn. De rechtbank zal het primaire verzoek van de man, vaststelling dat de (waarden van de) beleggingsrekening en beleggingsportefeuille bij Saxo en de (waarde van de) beleggingsrekening en de beleggingsportefeuille bij DeGiro privévermogen van de man betreft, toewijzen.

Ad. h)goud

Niet in geschil is dat de man 5 kg goud heeft aangekocht met privévermogen. Volgens de man heeft hij hiervan 1,5 kg via de tempel in [plaats 4] heeft overgemaakt naar India, waarvan de opbrengst is gestort op de rekeningen van de vrouw in India. De man stelt dat de vrouw een bedrag van € 79.000,- aan de man, althans aan de beperkte gemeenschap dient te vergoeden. De vrouw betwist de stelling van de man over de 1,5 kg goud die hij via tempel in [plaats 4] naar haar heeft overgemaakt. Hoewel het op de weg van de man ligt om nader te onderbouwen, heeft de advocaat van de vrouw de tempel in [plaats 4] benaderd met de vraag of een dergelijke handeling zoals door de man omschreven gebruikelijk is en in de praktijk voorkomt. De priester bij de tempel heeft aangeven dat dit nimmer is voorgekomen en nimmer zal voorkomen. De vraag is waar de 1,5 kg goud dan wel gebleven is. Nu de vrouw de man niet kan vertrouwen, vermoed zij dat er méér dan de gestelde 5 kg goud is.
De rechtbank is van oordeel dat de man zijn stelling, tegenover de betwisting door de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd en zal zijn verzoek dan ook afwijzen.

Ad. i) voertuigen

Toyota Prius
Met betrekking tot de auto Toyota Prius op naam van de man is de vrouw na overname de man nog € 527,- verschuldigd. De man verzoekt dit voor recht te verklaren. De vrouw erkent dat zij nog € 527,- is verschuldigd aan de man. De rechtbank zal dit als niet weersproken toewijzen.
Citroën C3
Ten aanzien van de auto Citroën C3 op naam van de man met kenteken [kenteken 1] zijn partijen het eens over toedeling aan de man voor € 8.700,-, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw. De rechtbank zal aldus beslissen.
Vespa scooter Piaggio
De verdeling van de Vespa scooter Piaggio op naam van de man, kenteken [kenteken 2] , is in geschil. De man heeft de scooter in 2020 voor € 2.000,- gekocht. De man stelt dat hij sinds zijn noodgedwongen vertrek uit de woning bij herhaling heeft gevraagd om afgifte van deze scooter met helm, maar de vrouw heeft geen medewerking verleend. Zij stelde afhankelijk te zijn van de scooter. De man verzoekt deze scooter met toebehoren aan de vrouw toe te delen onder verrekening van de helft van de waarde met de man.
De vrouw stelt dat zij niets aan deze scooter heeft. De scooter kan toegedeeld aan de man tegen vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw.
De rechtbank overweegt dat de vrouw de scooter al twee jaar onder zich heeft en niet heeft meegewerkt aan afgifte toen de man daarom heeft gevraagd. De rechtbank overweegt daarbij dat in de door de man als productie 78 overgelegde correspondentie te lezen is dat de toenmalige advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man de volgende tekst heeft geschreven:
“Cliënte acht het in ieder geval onacceptabel dat uw cliënt morgen alles komt ophalen/in bezit komt nemen, terwijl hij weet dat cliënte afhankelijk is van de auto en de scooter. Cliënt zal uw cliënt morgen ook niet de toegang verschaffen tot de woning en schuur en zo nodig de politie inschakelen, als uw cliënt dat toch mocht doen. Hopelijk hoeft het niet zover te komen.”Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de scooter aan de vrouw toedelen. Ten aanzien van de waarde gaat de rechtbank in redelijkheid uit van een bedrag van € 500,-, waarvan de vrouw de helft aan de man dient te voldoen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Scooter Piaggio MP3
De man heeft de scooter Piaggio MP3 op naam van de man, met kenteken [kenteken 3] , op 10 juni 2023, vlak voor de peildatum 16 juni 2023, gekocht voor € 6.000,-. Partijen zijn het eens over toedeling van deze scooter aan de man voor € 6.000,-, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw.
Fietsen
Ten aanzien van de fietsen verzoekt de man te bepalen dat de damesfiets aan de vrouw wordt toegedeeld en de herenfiets aan de man, onder verplichting van de vrouw tot afgifte van de herenfiets aan de man. De vrouw kan daarmee instemmen. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen.
Auto en scooter India
De man stelt dat er in India nog een auto en scooter zijn die voor verdeling in aanmerking komen. De vrouw betwist dat. De man legt zich erbij neer dat hij het bestaan van de auto en de scooter in India niet kan bewijzen. De rechtbank hoeft op dit punt niet meer te beslissen.

Ad. j) inboedel in Nederland en India

Inboedel in Nederland
De man heeft aangegeven dat de volgende inboedelgoederen voorhuwelijks vermogen van de man zijn: bed, behandeltafel, microfet, aluminium steigerdelen, postzegelverzameling, draaitafels en mengpaneel, stereo speakers en koffiezetapparaat (Siemens). De vrouw betwist dat niet.
Verder heeft de man aangegeven dat de volgende inboedelgoederen van partijen gezamenlijk zijn (niet uitputtend): tafel en stoelen, tv’s, gereedschap, wasmachine en droger, koffiezetapparaat (Siemens), pannen, borden, bestek, bureaustoel.
Partijen hebben op de zitting afgesproken dat de man vier weken na de datum van de beschikking, in het bijzijn van de wijkagent, zijn persoonlijke spullen/voorhuwelijkse inboedelgoederen bij de vrouw in de woning kan ophalen. Op dat moment zullen partijen ook de gezamenlijke inboedelgoederen om en om bij helfte verdelen, waarbij ieder om de beurt een goed mag kiezen. De advocaten kunnen zo nodig bij de verdeling van de inboedel ondersteunen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Verder stelt de man nog over twee antieke kasten dat dat voorhuwelijks vermogen betreft van de man, waarvan hij er één geërfd heeft van zijn opa en wat dus voor hem vooral emotionele waarde heeft. De vrouw heeft deze kasten voor een veel te laag bedrag verkocht. De man stelt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 5.000,- moet vergoeden.
De vrouw betwist dat de twee antieke kasten voorhuwelijks vermogen van de man betroffen. De man laat na dat te onderbouwen. Volgens de vrouw komen de kasten van de kringloopwinkel. Zij heeft ze verkocht voor € 40,- en € 80,-.
De rechtbank kan niet vaststellen dat het twee antieke kasten zijn met een waarde van € 5.000,-. De rechtbank kan op grond van de stukken evenmin vaststellen dat het voorhuwelijks vermogen van de man betreft. De vrouw heeft de kasten verkocht, zodat de kasten niet meer kunnen worden verdeeld. Wel acht de rechtbank het redelijk dat de vrouw de helft van de opbrengst van de kasten aan de man doet toekomen. Zij heeft immers de kasten na de peildatum verkocht. Op de peildatum waren de kasten nog aanwezig in de gemeenschap.
Inboedel in India
De man stelt dat zich in de woningen in India ook nog inboedelgoederen bevinden. Volgens hem kunnen die aan de vrouw worden toegedeeld voor € 4.000,-, onder verrekening van de helft daarvan met de man.
De vrouw betwist dat er inboedel is in India. De woning in India is leeg en niet gemeubileerd.
De rechtbank kan niet vaststellen of er sprake is van voor verdeling in aanmerking komende inboedelgoederen in India. Voor zover inboedel in India aanwezig is, kan dat worden mee verkocht met de woning en kan de opbrengst bij helfte worden verdeeld. De rechtbank zal het verzoek op dit punt afwijzen.

Ad. k)kleding en sieraden in Nederland en India

Kleding
Partijen zijn het erover eens dat ieder van hen de tot zijn of haar gebruik bestemde kleding wordt toegedeeld. De rechtbank hoeft hier niets op te beslissen.
Sieraden
De man stelt dat er gouden sieraden ter waarde van € 20.000,- voor verdeling in aanmerking komen en dat die aan de vrouw kunnen worden toegedeeld onder verrekening bij helfte. De vrouw betwist dat de sieraden iets waard zijn. Het zijn geen gouden sieraden. Op de zitting heeft de man uiteindelijk aangegeven dat de vrouw de sieraden mag houden en dat hij afziet van een vergoeding daarvoor. De rechtbank zal de sieraden daarom toedelen aan de vrouw, zonder nadere verrekening met de man.

Overige vorderingen / vergoedingsrechten

Aanslag IB en premie ZVW 2018
De man stelt dat hij een vergoedingsrecht heeft op de beperkte gemeenschap in verband met door hem voor het huwelijk vooruitbetaalde IB en premie ZVW 2018 van totaal 51.624,-. Deze betalingen heeft de man voor de huwelijksdatum van 25 juni 2018 verricht. Op de huwelijksdatum had de man ook een vordering op de Belastingdienst vanwege vooruitbetaalde, maar (nog) niet verschuldigde IB en premie ZVW 2018. Deze vordering betreft voorhuwelijks vermogen van de man. Deze vordering is vervolgens verrekend door de belastingdienst met de op 30 januari 2020 ontvangen vorderingen van de belastingdienst op de man, zijnde definitieve aanslag IB en premie ZVW 2018. Deze vorderingen van de belastingdienst op de man betreffen lasten van de gemeenschap (1:94 lid 7 BW). Dit leidt tot een vergoedingsrecht van de man op de beperkte gemeenschap, en omdat partijen halverwege 2018 getrouwd zijn, en niet het volledige jaar 2018, halveert hij het bedrag (54.624 / 2 = 25.812).
De vrouw stelt dat de aanslag al was ontvangen en daarom verschuldigd was. Er is dus een schuld aan de belastingdienst. Dit betreft een voorhuwelijkse schuld die is voldaan met voorhuwelijks vermogen van de man, zodat geen vergoedingsrecht ontstaat.
Met de man en anders dan de vrouw oordeelt de rechtbank dat een voorlopige aanslag op dat moment een nog niet verschuldigde belasting is. Uit artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen volgt dat de belastingschuld, waarvan de grootte van de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, wordt geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak eindigt. De belasting die de man vooruitbetaald heeft met voorhuwelijks vermogen was nog niet verschuldigd. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen en bepalen dat de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap voor een bedrag van € 25.812,-.
IB en premie ZVW 2023
Op dit onderwerp lag oorspronkelijk een verzoek voor van de man. Dat verzoek heeft de man ingetrokken, zodat de rechtbank daarop niet meer hoeft te beslissen. De vrouw heeft nieuwe verzoeken gedaan die te maken hebben met de omzetting van de eenmanszaak naar de BV. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven onder ‘Procesbeslissing: nieuwe stellingen en aanvullende verzoeken vrouw ontoelaatbaar’ is overwogen, neemt de rechtbank deze verzoeken niet mee in de behandeling.
Premies woonhuis en inboedelverzekering
De man maakt aanspraak op de door hem na de peildatum betaalde woonhuis- en inboedelverzekering ter zake [adres 1] . Deze kosten komen voor rekening van partijen, ieder voor de helft. De vrouw is hiermee akkoord, zodat de rechtbank dit verzoek van de man zal toewijzen.
Verspillingen
De man stelt aanspraak te maken op een vergoeding van € 10.205,58, zijnde de helft van de door de vrouw in het zicht van de echtscheiding gedane verspillingen ex artikel 1:164 BW althans dat de vrouw € 20.411,15 aan de beperkte gemeenschap van partijen moet vergoeden. De vrouw heeft in de periode van zes maanden voor de echtscheiding zonder reden € 10.500,- van de en/of-rekening opgenomen (in de weken in maart 2023 toen er voor de man een huisverbod gold) en € 9.911,15 aan vliegtickets en dergelijke uitgegeven voor een vakantie naar Spanje met haar oudste zoon. Tijdens de gesprekken die partijen met de reclassering hebben gevoerd is afgesproken dat de vrouw deze bedragen terug zou storten op de en/of-rekening van partijen, maar dat heeft zij nog niet gedaan.
De vrouw betwist dat zij gelden die tot de beperkte gemeenschap behoorden in het zicht van de echtscheiding heeft verspild. Partijen zijn in maart 2023 uiteengegaan en de vrouw ontving pas per augustus 2023 een voorlopige bijdrage van de zijde van de man. Gelet op het geringe inkomen van de vrouw uit haar uitkering, is het niet meer dan begrijpelijk dat de vrouw gelden heeft gebruikt om te voorzien in de kosten van de huishouding c.q. haar levensonderhoud.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van verspillingen in de zin van artikel 1:164 BW. Gebleken is dat de man en de vrouw regelmatig naar India vlogen. De rechtbank kan niet vaststellen aan de hand van het verhaal van de reclassering hoe het zit met eventuele restituties van geannuleerde vluchten of overige daarmee verband houdende uitgaven. Dit temeer niet nu uit de afschriften blijkt dat partijen met regelmaat grote bedragen opnamen. Mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man naar het oordeel van de rechtbank zijn stellingen onvoldoende onderbouwd om aan de hoge maatstaf van artikel 1:164 BW te voldoen. De rechtbank zal het verzoek van de man op dit punt afwijzen.

Betalingstermijn

De vrouw verzoekt de man te veroordelen om binnen veertien dagen na de datum van de beschikking ter zake de verdeling en vergoedingsrechten het door de vrouw verzochte bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente te voldoen.
De man stelt dat het, zou hij enig bedrag aan de vrouw moeten betalen, redelijk is dat hij dat vanuit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning mag doen. Dat geldt andersom ook voor de vrouw, mits zij deugdelijke medewerking verleent aan de verkoop.
De rechtbank zal de verzoeken op dit punt afwijzen bij gebrek aan wettelijke grondslag. De echtelijke woning moet nog worden verkocht, zodat de rechtbank nu niet kan beslissen over voldoening van betalingen ter zake de verdeling en vergoedingsrechten uit die verkoopopbrengst.
Beslissing
De rechtbank:
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 470,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de verdeling van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap en de onderlinge draagplicht van de daartoe behorende gemeenschapsschulden als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand:
1. bepaalt ten aanzien van de echtelijke woning aan het adres [adres 1] ( [postcode] ) te [plaats 1] en de daarop rustende hypothecaire geldlening dat:
a. partijen binnen één week na deze beschikking een verkoopopdracht aan [bedrijf 2] Makelaars te [vestigingsplaats] verstrekken, waarbij de woning op de kortst mogelijke termijn tegen een door deze makelaar te adviseren prijs op reguliere wijze te koop wordt aangeboden en waarbij een leveringstermijn wordt aangehouden die ervoor zorgt dat de vrouw de woning niet eerder hoeft te verlaten dan zes maanden na de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
b. partijen beiden hun volledige medewerking verlenen aan het voorgaande, en zich door het advies van de makelaar zullen laten leiden waar het de verkoopprijs betreft en waarbij zij ieder de helft van de kosten van de makelaar zullen voldoen;
c. bij de verkoop en levering van de woning aan een derde de hierop rustende hypothecaire geldlening dient te worden afgelost;
d. de vrouw een vergoedingsrecht heeft van (€ 120.000,- gedeeld door de aanschafwaarde van de woning) vermenigvuldigd met de netto verkoopopbrengst van de woning (dat wil zeggen: de verkoopprijs minus kosten) en de man een vergoedingsrecht van (€ 134.296,- gedeeld door de aanschafwaarde van de woning) vermenigvuldigd met de netto verkoopopbrengst van de woning, welke vergoedingsrechten na aflossing van de hypothecaire geldlening uit de overwaarde zullen worden voldaan;
e. de alsdan resterende overwaarde (dat wil zeggen: de netto verkoopopbrengst minus kosten minus hypothecaire geldlening en minus de vergoedingsrechten hiervoor genoemd onder d) bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
2. bepaalt ten aanzien van de grond met woning in India, bij partijen bekend onder de naam ‘ [woning 1] ’ dat: deze woning zal worden verkocht aan een derde, met inachtneming van het hierover overwogene in het lichaam, waarbij partijen de verkoopkosten en de verkoopopbrengst bij helfte zullen delen;
3. bepaalt ten aanzien van de voertuigen:
a. dat de vrouw met betrekking tot de overname van de Toyota Prius nog een bedrag van € 527,- verschuldigd is aan de man;
b. dat de Citroën C3 met kenteken [kenteken 1] aan de man wordt toegedeeld voor € 8.700,-, onder verrekening van de helft daarvan met de vrouw;
c. dat de Vespa scooter Piaggio met kenteken [kenteken 2] aan de vrouw wordt toegedeeld voor € 500,-, onder verrekening van de helft daarvan met de man;
d. dat de scooter Piaggio MP3 met kenteken [kenteken 3] aan de man wordt toegedeeld voor € 6.000,-, onder verrekening van de helft daarvan met de vrouw;
e. dat de damesfiets aan de vrouw wordt toegedeeld en de herenfiets aan de man, onder verplichting van de vrouw tot afgifte van de herenfiets aan de man;
4. bepaalt ten aanzien van de inboedel in de echtelijke woning in [plaats 1] :
a. dat de man vier weken na de datum van de beschikking, in het bijzijn van de wijkagent, zijn persoonlijke spullen/voorhuwelijkse inboedelgoederen kan komen ophalen;
b. dat partijen op dat moment ook de gezamenlijke inboedelgoederen om en om bij helfte zullen verdelen, waarbij ieder om de beurt een goed mag kiezen;
c. dat de vrouw de helft van de verkoopopbrengst van de antieke kasten aan de man moet voldoen;
5. bepaalt ten aanzien van de sieraden dat die aan de vrouw worden toegedeeld, zonder nadere verrekening met de man;
6. bepaalt dat partijen ieder gerechtigd zijn tot de helft van de saldi van de volgende bankrekeningen:
  • bankrekening ING op naam van de man en/of de vrouw eindigend op [nummer 1] ;
  • oranje spaarrekening ING op naam van de man en/of de vrouw eindigend op [nummer 2] ;
  • ING bankrekening op naam van de man eindigend op [nummer 3] ;
  • ING spaarrekening op naam van de man eindigend op [nummer 4] ;
  • SNS bankrekening op naam van de man eindigend op [nummer 5] ;
  • SNS spaarrekening op naam van de man eindigend op [nummer 6] ;
  • ABN AMRO op naam van de vrouw eindigend op [nummer 7] ;
  • ABN AMRO op naam van de vrouw eindigend op [nummer 8] ;
  • ICICI bank op naam van de vrouw eindigend op [nummer 9] ;
  • Indusinbank op naam van de vrouw eindigend op [nummer 10] ;
en verstaat dat de vrouw de bankrekeningen op naam van de vrouw zal voortzetten en dat de man de bankrekeningen op naam van de man zal voortzetten;
7. stelt vast dat de (waarden van de) beleggingsrekening en beleggingsportefeuille bij Saxo en de (waarde van de) beleggingsrekening en de beleggingsportefeuille bij DeGiro privévermogen van de man betreft;
8. bepaalt dat de man een vergoedingsrecht heeft op de beperkte gemeenschap voor een bedrag van € 18.385,- met betrekking tot het op 25 september 2018 vanuit zijn aandelenportefeuille bij DeGiro overgemaakte bedrag;
9. bepaalt dat de man een vergoedingsrecht heeft op de beperkte gemeenschap voor een bedrag van € 25.812,- met betrekking tot door de man vooruitbetaalde belastingaanslag over de periode 25 juni 2018 tot en met 31 december 2018;
10. bepaalt dat de beperkte gemeenschap een vergoedingsrecht heeft op de man voor een bedrag van € 6.742,- in verband met de fiscale oudedag reserve (FOR);
11. bepaalt dat de vrouw aan de man dient te betalen de helft van de door de man sinds 16 juni 2023 betaalde woonhuis- en inboedelverzekering met betrekking tot de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] , zijnde een bedrag van € 921,87;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van de vaststelling van de partneralimentatie – tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. van der Vliet, A.M.M. Vingerling en E.E. Kraan, rechters, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 1 april 2025.