In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 15 januari 2025 door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd. Eiser, die stelt de Tadzjiekse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen reden is om aan te nemen dat de bewaring niet zo kort mogelijk duurt. Eiser heeft aangevoerd dat de bewaring op grond van de Dublinverordening maximaal zes weken mag duren, maar de rechtbank oordeelt dat de termijn van zes weken niet van toepassing is, omdat de expliciete aanvaarding van het terugnameverzoek door Polen al dateert van 7 juni 2023. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig voortduurt en wijst het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
De rechtbank benadrukt dat de maatregel van bewaring onverkort een spoedige overdracht op grond van de Dublinverordening dient te waarborgen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat er geen zicht is op een overdracht binnen afzienbare termijn aan Polen. De beoogde overdracht door verweerder op 3 april 2025 blijft van kracht, en er zijn geen strijdigheden met de bepalingen van de Opvangrichtlijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.