ECLI:NL:RBDHA:2025:6087
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen van Iraanse echtgenoten in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in de asielprocedures van twee Iraanse echtgenoten, die hun asielaanvragen in Nederland hadden ingediend. De aanvragen werden door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van hun aanvragen. De eisers, die op 13 september 2024 hun aanvragen indienen, voeren aan dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige behandeling. De rechtbank heeft de beroepen op 2 april 2025 behandeld, waarbij de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.
De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat de Franse autoriteiten hebben gegarandeerd dat de asielaanvragen van eisers in behandeling zullen worden genomen. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de Franse autoriteiten hen niet adequaat zouden beschermen tegen mogelijke vervolging door de Iraanse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eisers niet slagen en verklaart de beroepen ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.