ECLI:NL:RBDHA:2025:6073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/09/643799 / FA RK 23-1601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning, gezag, omgang en kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2025 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure. De zaak betreft een verzoek van de man om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn twee minderjarige kinderen, geboren in 2018 en 2020. De moeder heeft geen toestemming gegeven voor de erkenning, omdat zij vreest dat dit automatisch zou leiden tot gezamenlijk gezag, wat zij niet in het belang van de kinderen acht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van de kinderen, zoals blijkt uit een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat de man als juridische vader wordt erkend. De moeder heeft op zitting aangegeven akkoord te gaan met de toewijzing van het verzoek van de man.

Daarnaast heeft de rechtbank de kosten van het DNA-onderzoek verdeeld over beide ouders en een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de week bij de man verblijven. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, met een ingangsdatum van 22 februari 2023, en heeft bepaald dat de man € 195,- per maand zal betalen, met verhogingen in de daaropvolgende jaren. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 1 augustus 2025, in afwachting van de akte van erkenning door de man. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, aangezien de erkenning nu kan plaatsvinden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-1601
Zaaknummer: C/09/643799
Datum beschikking: 28 februari 2025
Aantal fotokopieën per beschikking
4 bij 1 advocaat
6 bij 2 advocaat
1 extra bij:
- last aan de Raad voor Rechtbijstand tot toevoeging advocaat ex 817 Rv
- Ipr zaak
- uitgebracht of uit te brengen rapport Raad voor de Kinderbescherming– gezagswijziging ten behoeve van het gezagsregister
- Kostenveroordeling ex art. 243 rv
2 extra bij:
- Benoeming van elke deskundige
Vervangende toestemming erkenning, gezag, omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie

Beschikking op het op 22 februari 2023 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.J. Berghout te 's-Gravenhage.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D. Vurdelja te ’s-Gravenhage,

[de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 te [geboorteplaats 1] en

[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats 1] ,
de minderjarigen,
in rechte vertegenwoordigd door mr. K. Moene,
advocaat te ’s-Gravenhage,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

Bij beschikking van deze rechtbank van 10 november 2023, verbeterd bij beschikking van 19 januari 2024, zijn partijen verwezen naar mediation en is bepaald dat de minderjarigen
voorlopigbij de man zullen zijn eenmaal per twee weken op zaterdag van 6.45 uur tot 17.00 uur, waarbij de man de kinderen ophaalt bij de moeder en de moeder de kinderen ophaalt bij de man; de moeder kan de kinderen om 10.00 uur en om 14.00 uur bellen op de zaterdagen dat zij bij de man verblijven; op de andere dagen kan de man de kinderen in de avond bellen. Iedere verdere beslissing is pro forma aangehouden in afwachting van de resultaten van de mediation.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het F9-formulier van 14 augustus 2024 van de bijzondere curator, met het verslag als bijlage;
  • het F9-formulier van 27 augustus 2024 van de moeder;
  • het F9-formulier van 21 januari 2025 van de man, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 21 januari 2025 van de man, met bijlage;
  • het F9-formulier van 22 januari 2025 van de moeder, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 29 januari 2025 van de man, met bijlage.
Op 31 januari 2025 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Aanvullende feiten

  • Bij beschikking van deze rechtbank van 30 juli 2024 is mr. K. Moene voornoemd benoemd tot bijzondere curator teneinde de minderjarigen ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vertegenwoordigen.
  • Uit een rapport van DNA-onderzoek van 18 oktober 2023, uitgevoerd door Verilabs, blijkt dat met een waarschijnlijkheid van meer dan 99,99% is aangetoond dat de man de biologische vader is van de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
  • De bijzondere curator adviseert het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning van beide kinderen toe te wijzen.

Beoordeling

Vervangende toestemming erkenning
Wettelijk kader
Artikel 1:204 lid 3 BW bepaalt het volgende. Als een man een kind wil erkennen, kan de toestemming van de moeder – bij een kind jonger dan 16 jaar – of die van het kind zelf – als het 12 jaar of ouder is – door toestemming van de rechtbank worden vervangen. Dit is mogelijk, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Vervangende toestemming kan alleen worden gegeven als de man hetzij de verwekker van het kind is, hetzij de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van de minderjarigen. Dat blijkt ook uit het DNA-onderzoek van Verilabs van 18 oktober 2023.
Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zal schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de man als de minderjarige er belang bij heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige geschaad zouden worden in geval van erkenning van de minderjarige door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
De man was in de veronderstelling dat hij de juridische vader is van de kinderen. Nu dit niet het geval is, is het volgens hem in het belang van de kinderen dat alsnog juridisch komt vast te liggen dat de man hun vader is. De man heeft er groot belang bij dat er een familierechtelijke betrekking tussen hem en de kinderen tot stand komt. De man wenst op gelijkwaardige wijze als de moeder betrokken te worden bij de opvoeding en verzorging van de kinderen.
De enige reden dat de moeder geen toestemming geeft voor erkenning is dat zij niet wil dat er automatisch ook gezamenlijk gezag komt. Dat acht zij niet in het belang van de kinderen. De communicatie tussen partijen loopt niet naar behoren en de moeder verwacht dat de kinderen klem of verloren zullen raken indien de man als gevolg van de erkenning automatisch met het gezamenlijk gezag zal worden belast.
De bijzondere curator adviseert het verzoek van de man tot vervangende toestemming erkenning voor beide kinderen toe te wijzen. Het argument van de moeder is gelet op het bepaalde in artikel 1:204 lid 3 BW geen grond voor afwijzing van het verzoek van de man.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor de erkenning van de kinderen toewijzen. De moeder heeft op zitting aangegeven dat zij ook akkoord is met toewijzing van het verzoek van de man door de rechtbank. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de biologische vader van de kinderen ook de juridische vader is van de kinderen.
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van de kinderen door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
Kosten DNA-onderzoek
De man verzoekt te bepalen dat partijen ieder de helft zullen betalen voor de kosten van het DNA-onderzoek. De moeder heeft daartegen geen verweer gevoerd. De rechtbank zal bepalen dat ieder de helft van de kosten van het DNA-onderzoek moet dragen.
Gezag
Wettelijk kader
Uit artikel 1:253c, lid 1 en lid 2 BW volgt dat de tot het gezag bevoegde ouder van een kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Als algemeen uitgangspunt geldt dat gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige moet worden geacht. Het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag te belasten kan – in het geval de moeder zich tegen het verzoek van de vader verzet – volgens artikel 1:253c, lid 2, BW slechts worden afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Inhoudelijke beoordeling
Volgens de man is geen sprake van contra-indicaties en is gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen.
De moeder dient op 22 januari 2025 een rapportage van Veilig Thuis en van Rondom Jou in waaruit wat haar betreft blijkt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is.
Er schort te veel aan de communicatie tussen partijen, met onrust bij de kinderen, een loyaliteitsconflict en wellicht concentratieproblemen op school bij het oudste kind tot gevolg. Partijen zullen in een poging de onderlinge communicatie te verbeteren deelnemen aan een traject ouderschapsbemiddeling. Dat is nog niet van start gegaan.
De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt van de wet(gever) is dat de ouders het gezamenlijk gezag over de kinderen uitoefenen. De slechte communicatie tussen de ouders vormt naar het oordeel van de rechtbank daarop geen uitzondering. De moeder wil dat de vader van de kinderen betrokken is. De ouders hebben overleg gehad over de zorgregeling en deze in onderling overleg uitgebreid. Op de zitting is gebleken dat het traject ouderschapsbemiddeling van start is gegaan. Bij de ouderschapsbemiddeling kunnen de ouders verder werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank geen aanleiding ziet om van het uitgangspunt af te wijken en voornemens is het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag toe te wijzen.
De rechtbank kan pas definitief het verzoek tot gezamenlijk gezag in behandeling nemen en er op beslissen nadat de erkenning tot stand is gebracht. De man kan niet eerder dan drie maanden na deze beslissing de erkenning bij de gemeente laten registreren, omdat deze beslissing eerst in kracht van gewijsde dient te zijn gegaan. De rechtbank geeft de man dan ook een termijn van 5 maanden om de erkenning van de kinderen door de man bij de gemeente te laten registreren. De rechtbank verzoekt de advocaat van de man om de akte van erkenning aan de rechtbank te sturen. Na ontvangst van de akte van erkenning zal de rechtbank het verzoek in behandeling nemen en de definitieve beslissing op het verzoek tot gezamenlijk gezag geven. De rechtbank zal de zaak in afwachting van de akte van erkenning pro forma aanhouden tot
1 augustus 2025 pro forma. De rechtbank overweegt dat indien de man aan het hiervoor bepaalde niet voldoet de zaak met toepassing van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden afgedaan.
Omgang c.q. zorgregeling
Op de zitting hebben de ouders afgesproken dat de kinderen bij hun vader zullen zijn om de week van vrijdag uit school/opvang tot zondag 17.00 uur en om de week op woensdag van 16.00 uur tot 19.00 uur. De andere woensdag kunnen de man en de kinderen met elkaar bellen, waarbij de moeder zal aangeven wanneer dat uitkomt. Verder geldt dat de eerder gemaakte belafspraken komen te vervallen. De rechtbank zal overeenkomstig de overeenstemming van partijen beslissen.
Vakanties en feestdagen
De verdeling van de vakanties is in geschil.
De moeder wil dat de vakanties 50/50 worden verdeeld. Een regeling waarbij de kinderen meer dan de helft van de vakanties bij haar zijn, is voor de moeder lastig omdat zij, net als de vader, werkt.
De man wil een verdeling van de vakanties waarbij de kinderen meer dan de helft bij de moeder zijn, omdat het moeilijk haalbaar is met zijn werk om de helft van de vakanties beschikbaar te zijn voor de kinderen.
De rechtbank zal bepalen dat de vakanties tussen de ouders bij helfte worden verdeeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat beide ouders werken en dat het daarom redelijk en in het belang van de kinderen is om de vakanties 50/50 te verdelen. De rechtbank zal bepalen dat de kinderen in de zomervakantie drie weken bij de ene ouder en drie weken bij de andere ouder zijn, in de meivakantie één week bij de ene en één week bij de andere ouder, in de kerstvakantie één week bij de ene en één week bij de andere ouder (waarbij geldt dat in de week waarin kerst valt de kinderen op tweede kerstdag bij de andere ouder zijn), de voorjaars- en herfstvakantie worden tussen de ouders verdeeld, waarbij geldt dat dit schema ieder jaar omwisselt. De ouders moeten in onderling overleg afspreken wat de precieze verdeling wordt in voornoemd schema. Verder zal de rechtbank bepalen dat de kinderen met Pasen het ene jaar bij de moeder zijn en met Pinksteren bij de vader, wat in het volgende jaar wordt omgewisseld.
De ouders kunnen indien nodig concretere afspraken maken over de vakantieregeling bij de ouderschapsbemiddeling.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen.
De moeder verzoekt als ingangsdatum de datum van indiening van haar verzoek tot kinderalimentatie te bepalen, namelijk 22 februari 2023. Vanaf dat moment kon de man weten dat een bedrag aan kinderalimentatie zou moeten betalen en zou hij daarvoor gereserveerd moeten hebben. Na het uiteengaan van partijen in juni 2022 heeft de moeder drie maanden nog een bijdrage van de man van € 600,- per maand ontvangen, daarna niet meer.
De man stelt dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de man draagkracht heeft voor kinderalimentatie, de ingangsdatum moet worden vastgesteld op de datum van de beschikking. Anders wordt de man geconfronteerd met een achterstallige kinderalimentatie verplichting waardoor hij in financiële problemen zou komen. De man heeft niet gereserveerd. Daar komt bij dat de man na het uiteengaan van partijen maandelijks hoge bedragen op verzoek van de moeder heeft overgemaakt. Volgens de man heeft hij vanaf juni tot en met december 2022 een bijdrage van € 600,- per maand betaald.
De rechtbank zal in redelijkheid de ingangsdatum vaststellen op de datum van indiening van het verzoek tot kinderalimentatie, dus op 22 februari 2023. De man wordt daarmee inderdaad geconfronteerd met een achterstallige kinderalimentatie verplichting, maar daar heeft de man ook rekening mee kunnen en moeten houden. Bovendien heeft de man op de zitting aangegeven dat hij met de bijdrage die hij in 2022 aan de moeder betaalde is gestopt omdat de kinderen van de vrouw niet met de man mee naar zijn familie in Curaçao mochten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dat geen invloed op de kinderalimentatie verplichting. Duidelijk is geworden dat vanaf begin 2023 er geen bijdrage van de man ten behoeve van het levensonderhoud van de kinderen aan de moeder is geleverd, zodat de ingangsdatum van 22 februari 2023 de rechtbank redelijk voorkomt en in het belang van de kinderen is.
Behoefte
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (de expertgroep). Daartoe dient allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de ouders ten tijde van de samenleving te worden bepaald.
Partijen zijn uit elkaar gegaan in 2022, zodat de rechtbank voor de berekening van de behoefte van de kinderen op de inkomensgegevens van partijen de tarieven 2022-II zal toepassen.
Voor de berekening van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2022 zal de rechtbank uitgaan van zijn jaaropgave 2022, waaruit een bruto jaarinkomen van € 43.186,- blijkt. Daarvan uitgaand en rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het NBI van de man op € 2.719,- per maand.
Voor de berekening van het NBI van de moeder in 2022 zal de rechtbank uitgaan van haar jaaropgave 2022 waaruit een bruto jaarinkomen van € 27.864,- blijkt. Daarvan uitgaand en rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 2.216,- per maand.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2022 bedraagt dan € 4.952,- per maand. De behoefte voor de kinderen bedraagt daarmee in 2022 € 1.123,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte € 1.313,- per maand, wat neerkomt op € 656,50 per maand.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte over de ouders moet worden verdeeld.
Draagkracht man
Voor de berekening van de draagkracht van de man in 2023 zal de rechtbank aansluiten bij de jaaropgaaf van 2023, waaruit een bruto jaarinkomen van € 48.186,-. Daarvan uitgaand en rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2023 op € 3.023,- per maand.
Het NBI van de man is hoger dan € 1.930,- per maand, zodat de rechtbank conform de aanbevelingen van de expertgroep voor de berekening van de draagkracht van de man de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)] als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de man bedraagt dan volgens bovenstaande formule:
70% x [3.023 – (906,90 + 1.175)] = afgerond € 659,- per maand.
Draagkracht moeder
Voor de berekening van de draagkracht van de moeder in 2023 zal de rechtbank uitgaan van het gemiddelde van haar loonstroken van juli, augustus en september 2023. Dat komt neer op een gemiddeld bruto inkomen van afgerond € 3.728,- per maand ((3.672 + 3.795 + 3.716) / 3). Daarvan uitgaand en rekening houdend met een vakantietoeslag van 8%, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, berekent de rechtbank het NBI van de moeder in 2023 op € 3.708,- per maand.
Het NBI van de moeder is hoger dan € 1.930,- per maand, zodat de rechtbank conform de aanbevelingen van de expertgroep voor de berekening van de draagkracht van de moeder de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)] als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de moeder bedraagt dan volgens bovenstaande formule:
70% x [3.708 – (1.112,40 + 1.175)] = afgerond € 995,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt € 1.654,- per maand (659 + 995). Aangezien de gezamenlijke draagkracht van de ouders de behoefte van de kinderen (€ 1.313,- per maand) overstijgt, zal de rechtbank overgaan tot een draagkrachtvergelijking.
De verdeling van de kosten van beide ouders wordt berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 659 / 1.654 x 1.313 = € 523,-
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 995 / 1.654 x 1.313 =
€ 790,-
samen € 1.313,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt dus een gedeelte van € 523,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 790,- per maand voor rekening van de moeder.
Zorgkorting
Voor wat betreft de zorgkorting volgt de rechtbank de richtlijn van de expertgroep, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg.
Gelet op de zorgregeling en vakantieregeling die de rechtbank zal vaststellen zijn de kinderen gemiddeld twee dagen per week bij de man, zal de rechtbank rekening houden met een forfaitaire zorgkorting van 25%. De zorgkorting bedraagt 25% van de behoefte wat neerkomt op afgerond € 328,- per maand (0,25 x 1.313).
Het eigen aandeel van de man voor de kinderen bedraagt dan € 195,- per maand (523 – 328), wat neerkomt op € 97,50 per kind per maand.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de met ingang van 22 februari 2023 te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen zal vaststellen op een bedrag van € 195,- per maand.
Vanaf 1 januari 2024 bedraagt het geïndexeerde bedrag € 207,- per maand. Vanaf 1 januari 2025 bedraagt het geïndexeerde bedrag € 221,- per maand.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Beslissing

De rechtbank:
*
verleent de man, [de man] , geboren op [geboortedatum 3] 1992 te [geboorteplaats 2], Nederlandse Antillen, toestemming, die de toestemming van de moeder, [de moeder] , geboren op [geboortedatum 4] 1982 te [geboorteplaats 2], Nederlandse Antillen, vervangt, tot erkenning van de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 te [geboorteplaats 1] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats 1] ;
*
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
*
bepaalt dat partijen ieder de helft dragen van de kosten van het DNA-onderzoek;
*
bepaalt dat de kinderen bij de man zullen zijn:
  • om de week van vrijdag uit school/opvang tot zondag 17.00 uur;
  • om de week op woensdag van 16.00 uur tot 19.00 uur;
  • de andere woensdag via belcontact tussen de man en de kinderen, waarbij de moeder zal aangeven wanneer dat uitkomt;
bepaalt de volgende 50/50 verdeling van de vakanties en feestdagen:
  • zomervakantie: drie weken bij de ene ouder en drie weken bij de andere ouder, welke verdeling elk jaar wordt omgewisseld;
  • meivakantie: één week bij de ene ouder en één week bij de andere ouder, welke verdeling elk jaar wordt omgewisseld;
  • kerstvakantie: één week bij de ene ouder en één week bij de andere ouder, waarbij geldt dat in de week waarin kerst valt de kinderen op tweede kerstdag bij de andere ouder zijn, welke verdeling elk jaar wordt omgewisseld;
  • voorjaarsvakantie: het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder;
  • herfstvakantie: het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder;
  • Pasen: het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder;
  • Pinksteren: het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder;
*
bepaalt dat de man aan de moeder, met ingang van 22 februari 2023, een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] van € 195,- per maand zal betalen, met ingang van 1 januari 2024 een kinderalimentatie van € 207,- per maand, en met ingang van 1 januari 2025 een kinderalimentatie van € 221,- per maand;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat het verzoek tot gezamenlijk gezag wordt aangehouden tot
1 augustus 2025 pro forma;
bepaalt dat de man vóór de genoemde pro forma datum de akte van erkenning aan de rechtbank doet toekomen;
*
bepaalt dat indien de man aan het hiervoor bepaalde niet geheel of gedeeltelijk voldoet, de zaak met toepassing van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, (kinder)rechter, bijgestaan door
mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2025.