In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 11 april 2025, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER, ingediend op 28 mei 2024. De rechtbank oordeelt dat de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen, maar deze termijn is verstreken. Eiser heeft de minister verzocht om binnen twee weken te beslissen, maar dit verzoek is niet ingewilligd, waarna eiser beroep heeft ingesteld.
Op 28 februari 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te bepalen dat de minister opnieuw een besluit moet nemen, aangezien er inmiddels een besluit is genomen. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit wordt als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is het beroep tegen het alsnog genomen besluit ongegrond, omdat eiser geen gronden heeft ingediend die betrekking hebben op dit besluit.
De rechtbank oordeelt verder dat de minister de proceskosten van eiser moet vergoeden, vastgesteld op € 453,50, en het betaalde griffierecht van € 194,- aan eiser moet terugbetalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en bevat informatie over de mogelijkheid tot het indienen van een verzetschrift indien eiser het niet eens is met de uitspraak.