In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 11 april 2025, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van 19 september 2022. De rechtbank stelt vast dat de minister de wettelijke termijn van zes maanden voor het nemen van een besluit met negen maanden heeft overschreden. Eiser heeft de minister na het verstrijken van deze termijn verzocht om binnen twee weken te beslissen, maar de minister heeft hier niet op gereageerd, wat heeft geleid tot het indienen van het beroep door eiser. Op 17 april 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk is. Tevens is het beroep tegen het alsnog genomen besluit ongegrond, omdat eiser geen gronden heeft ingediend die betrekking hebben op dit besluit. De rechtbank concludeert dat de minister geen bestuurlijke dwangsom hoeft te betalen, aangezien hij inmiddels heeft voldaan aan de verzoeken van eiser door alsnog te beslissen op de aanvraag. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 453,50, die de minister moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.