ECLI:NL:RBDHA:2025:6042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/09/668458 / HA ZA 24-538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke kwestie betreffende legitieme portie en onrechtmatig handelen van erflater

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een erfrechtelijke kwestie waarbij de eiseres aanspraak maakt op haar legitieme portie uit de nalatenschap van erflater. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K.A. Boshouwers, vordert onder andere dat de rechtbank voor recht verklaart dat erflater onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met de voorwaarden van het testament van erflaatster te beschikken over roerende zaken die aan haar erfgenamen zijn toegedeeld. De gedaagden, waaronder gedaagde 1 die tevens als executeur optreedt, hebben de vorderingen betwist. De rechtbank heeft op 9 april 2025 vonnis gewezen na een mondelinge behandeling op 21 januari 2025, waarin partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de legitieme portie van eiseres 1/8e deel van de legitimaire massa bedraagt, en dat erflater onrechtmatig heeft gehandeld door bepaalde roerende zaken te vervreemden. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres en heeft de zaak verwezen naar een rolzitting voor verdere akte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/668458 / HA ZA 24-538
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
[eiseres], te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. K.A. Boshouwers te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] pro se en in hoedanigheid van executeur van

de nalatenschap van
[erflater], te [woonplaats] ,
gedaagde,
2.
[gedaagde 2], te [woonplaats] ,
gedaagde,
procesadvocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
behandelend advocaat: advocaat mr. E.J.E. Boot te Amsterdam,
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden. Met [gedaagden] c.s. worden gedaagden hierna gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 7 juni 2024, met beslagstukken en de producties 1 t/m 36;
  • de conclusie van antwoord, met de producties 1 t/m 18;
  • het tussenvonnis van 30 oktober 2024, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de akte tot het in het geding brengen van stukken van [eiseres] , met de producties 37 en 38.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025. Partijen hebben over en weer hun standpunten verder toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat van wat er tijdens de mondelinge behandeling is gezegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn, tezamen met [naam 1] (hierna: [naam 1] ), de kinderen van [erflaatster] , overleden op [datum 1] 2020 (hierna: erflaatster) en [erflater] , overleden op [datum 2] 2023 (hierna: erflater). [naam 1] staat onder bewind van [gedaagde 1] .
2.2.
Erflater en erflaatster waren gehuwd in gemeenschap van vruchten en inkomsten zoals bedoeld in artikel 1:122 Burgerlijk Wetboek (BW), welke bepaling inmiddels vervallen is, welk huwelijk door het overlijden van erflaatster is ontbonden.
2.3.
Erflater heeft bij testament van 5 januari 2021, aangevuld met een testament van
1 juli 2021, over zijn nalatenschap beschikt. Uit deze testamenten volgt dat erflater [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft aangewezen als zijn erfgenamen en [naam 1] en [eiseres] heeft uitgesloten als erfgenamen. Daarnaast heeft erflater [gedaagde 1] aangewezen als executeur en afwikkelings- bewindvoerder. [gedaagde 1] heeft deze benoeming aanvaard.
2.4.
Op 24 januari 2023 heeft erflater een bedrag van € 245.000 overgemaakt van de bankrekening [rekeningnummer 1] op zijn naam naar de bankrekening [rekeningnummer 2] op zijn naam met als omschrijving “aflossing”. Op dezelfde dag is dit bedrag - zonder omschrijving - overgemaakt naar een bankrekening van [gedaagde 1] .
2.5.
Op 21 juni 2023 is een bedrag van € 5.000 overgemaakt van de bankrekening [rekeningnummer 1] van erflater naar de bankrekening [rekeningnummer 2] van erflater met als omschrijving “aflossing”. Op dezelfde dag is dit bedrag - zonder omschrijving - overgemaakt naar een bankrekening van [gedaagde 1] .
2.6.
Op 10 november 2023 heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op de legitieme portie. Deze legitieme portie bedraagt 1/8e deel van de legitimaire massa.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat erflater ten aanzien van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiseres] in hun hoedanigheid van erfgenamen van erflaatster onrechtmatig heeft gehandeld, door in strijd met de voorwaarden die erflaatster heeft verbonden aan het aan erflater toegekende recht van vruchtgebruik van haar nalatenschap te beschikken over de roerende zaken die aan haar erfgenamen zijn toegedeeld, door deze te weg te geven of te vernietigen;
II voor recht verklaart dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiseres] door het onrechtmatig handelen van erflater een schade lijden ter grootte van € 12.720, zijnde de in de verdeling van de gemeenschap van vruchten en inkomsten van erflater en erflaatster aan deze roerende zaken toegekende waarde;
III [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als erfgenamen van erflater, ter zake op dit moment vertegenwoordigd door de executeur, veroordeelt om aan [eiseres] binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis een bedrag te voldoen van het haar toekomende aandeel in de vast te stellen schade, derhalve € 4.240, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
IV voor recht verklaart dat de legitimaire massa van de nalatenschap van erflater
€ 524.605,05 bedraagt en de legitieme van [eiseres] vaststelt op het 1/8e gedeelte van dit bedrag, zijnde € 65.575,63;
V de erfgenamen, thans vertegenwoordigd door de executeur, veroordeelt om [eiseres] binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis een bedrag te voldoen van € 65.575,63, te vermeerderen met een rente van 1% per jaar over de periode van 10 november 2023, zijnde de dag dat [eiseres] aanspraak op haar legitieme portie heeft gemaakt, tot 6 mei 2024, zijnde de datum van opeisbaarheid van de legitieme portie en vanaf die dag tot aan de dag van algehele voldoening van haar vordering met primair de wettelijke rente en subsidiair met de rente van l% per jaar;
VI [gedaagde 1] in (primair) persoon en (subsidiair) in hoedanigheid van executeur in de proceskosten inclusief nakosten veroordeelt.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil wat de omvang is van de legitieme portie waarop [eiseres] aanspraak kan maken.
4.2.
Op grond van artikel 4:65 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de legitieme portie berekend over de zogenaamde legitimaire massa, te weten de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 onder a tot en met c en f BW. Op grond van artikel 4:6 BW moet onder de waarde van de goederen van de nalatenschap worden verstaan de waarde op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van erflater. Voormeld artikel geeft geen maatstaf voor de waardering, maar in beginsel moet worden uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer ten tijde van het overlijden van erflater, tenzij er naar redelijkheid en billijkheid in de rechtsverhouding van de erfgename en de legitimaris uitgegaan moet worden van een andere waarde.
4.3.
Ingevolge artikel 4:67 BW worden onder meer in aanmerking genomen giften die kennelijk gedaan en aanvaard zijn met het vooruitzicht dat daardoor legitimarissen worden benadeeld (sub a), giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is (sub d) en andere giften, voor zover de prestatie binnen vijf jaren voor het overlijden van de erflater is geschied (sub e). Niet als in aanmerking te nemen giften worden beschouwd gebruikelijke giften voor zover zij niet bovenmatig zijn (artikel 4:69 lid 1 onder b BW).
4.4.
Niet in geschil is dat voor de berekening van de legitimaire massa in ieder geval de volgende bestanddelen, zowel schulden als goederen/positieve baten, tegen de volgende waarden in aanmerking moeten worden genomen:
Schulden Baten
Onroerende zaken
Aandeel appartement € 375.000,00
Roerende zaken
Inboedel appartement € 1.660,00
Auto’s: Seat, Volvo, Toyota € 6.950,00
Bankrekeningen/aandelenrekening
[rekeningnummer 3] € 488,83
[rekeningnummer 4] € 12.598,71
[rekeningnummer 5] € 2.000,00
[rekeningnummer 6] € 2.482,07
[rekeningnummer 1] € 15.556,72
ANWB zelf beleggen basis € 2.461,90
Vorderingen
Aandeel netto vruchtgebruik F. van Lanschot Bankiers € 4.634,53
Aandeel netto vruchtgebruik [rekeningnummer 7] € 1.315,07
Aandeel netto vruchtgebruik [rekeningnummer 8] € 21,10
Aandeel netto vruchtgebruik Rabobank € 194,73
Pensioenuitkering SVB 15-11-2023 € 221,05
Pensioenuitkering SVB 23-11-2023 (vakantiegeld) € 349,82
Pensioenuitkering APB 23-11-2023 € 289,59
Pensioenuitkering SMPS november 2023 € 2.902,86
Pensioenuitkering SMPS december 2023 € 2.902,88
Betalingen door VVAA op ABN AMRO € 545,85
ONVZ 10-11-2023 premierestitutie december 2023 € 331,31
ONVZ 21-11-2023 verrekening declaratie € 58,00
Hypothecaire geldleningen€ 180.500,00
Huishoudelijke schuldenLokale heffingen 2023 € 188,60
Lokale belastingen 2023 € 318,84
CAK € 57,00
Belastingen
IB 2023 € 1.650,00
Overige schulden
Door erflater vervreemde inboedel van erflaatster € 12.720,00
Kosten uitvaartFactuur uitvaartonderneming € 1.788,20
Vereffeningskosten
Nota voor het opvragen testament € 48,40
Verklaring van erfrecht 21-11-2023 € 824,01
Taxatie inboedel 23-11-2023 € 302,50
------------------ -----------------
Subtotaal: € 198.397,55 € 432.965,02
4.5.
Over de volgende bestanddelen bestaat een geschil over de juiste waarde ervan.
Saldo bankrekening [rekeningnummer 2] : € 12.408,34
4.6.
[eiseres] is uitgegaan van een saldo van € 12.408,34. Volgens [gedaagden] c.s. is het juiste saldo € 12.746,92. De rechtbank acht het door [eiseres] genoemde bedrag juist, nu dat is vermeld in het door [gedaagden] c.s. overgelegde rekeningafschrift (productie 8 van [gedaagden] c.s.).
Premierestituties VVAA: € 545,85
4.7.
[eiseres] is uitgegaan van een premierestitutie van € 683,58. Volgens [gedaagden] c.s. is het juiste bedrag € 545,85. De rechtbank acht het door [gedaagden] c.s. genoemde bedrag juist, nu dat bedrag (de optelling van € 219,35 en € 326,50) blijkt uit de door [gedaagden] c.s. overgelegde rekeningafschriften (productie 9 van [gedaagden] c.s.). [eiseres] heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
4.8.
Over de volgende gestelde bestanddelen bestaat een geschil of deze in de berekening van de legitimaire massa moeten worden betrokken.
Verkoopkosten appartement van € 6.330,53
4.9.
Volgens [gedaagden] c.s. moet deze post in mindering worden gebracht op de netto-opbrengst van het aandeel van erflater in het appartement. [eiseres] betwist dat.
4.10.
Namens [eiseres] is ter zitting onder meer verklaard dat het deels gaat om makelaarskosten en deels om ontruimingskosten. Het appartement was gezamenlijk eigendom van erflater en erflaatster. [eiseres] heeft 1/6 deel van de makelaarskosten gedragen (de helft van 1/3 deel) en de ontruimingskosten zijn voldaan. De andere helft van de kosten, wat betrekking heeft op deel van erflater, hoort niet in mindering te komen op de legitimaire massa, omdat dit volgens [eiseres] geen schulden zijn zoals bedoeld in artikel 4:7 BW.
4.11.
De rechtbank volgt [eiseres] op dit punt. Deze kosten behoren gelet op de aard hiervan niet tot de schulden als bedoeld artikel 4:7 onder a tot en met c en f BW.
Bitcoins (Coinclan)
4.12.
Niet in geschil is dat erflater bij Coinclan voor een bedrag van € 4.000 aan bitcoins had aangeschaft. In beginsel zouden deze bitcoins, als deze bij het overlijden van erflater nog tot zijn bezittingen behoorden, tot de legitimaire massa moeten worden gerekend. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagden] c.s. aangevoerd dat hij zijn best heeft gedaan op de bitcoins op te sporen, maar dat deze niet meer zijn terug te vinden, temeer nu Coinclan op 10 juni 2024 (productie 16 van [gedaagden] c.s.) heeft gemaild dat zij niet behulpzaam kunnen zijn. [eiseres] heeft dit een en ander niet weersproken. De rechtbank moet het ervoor houden dat de bitcoins niet meer zijn te traceren en dus niet kunnen worden betrokken bij de legitimaire massa.
Mantelzorg door [gedaagde 2] of gift?
4.13.
[gedaagden] c.s. stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 36.953,60 moet worden betrokken in de berekening van de legitimaire massa. Hiertoe heeft [gedaagden] c.s., samengevat, het volgende aangevoerd. [gedaagde 2] heeft zich in de periode van 2020 tot en met 2023 volledig gericht op de mantelzorg van zijn ouders en [naam 1] . Hij heeft hieraan vele uren besteed, vele kilometers autogereden, en hij heeft ook levensmiddelenkosten voorgeschoten, zoals blijkt uit een overzicht (productie 14 van [gedaagden] c.s.). Over de gehele periode komen de totale kosten uit op € 73.907,20. Dit bedrag valt binnen het normale uitgavenpatroon van de ouders en [naam 1] . De helft van dit bedrag is een redelijke vergoeding, zeker als rekening wordt gehouden met het feit dat [gedaagde 2] van erflater al een vergoeding van
€ 17.741,81 heeft ontvangen.
4.14.
[eiseres] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, tenzij er sprake is van een PGB-budget, mantelzorg als onbetaald moet worden aangemerkt. Het had op de weg van erflater gelegen om een vergoeding aan [gedaagde 2] toe te kennen, wat volgens [eiseres] niet is gebeurd. Volgens [eiseres] had [gedaagde 2] ook de bankpas van erflater, zodat hij de uitgaven voor erflater via deze bankpas kon doen. De betaling aan [gedaagde 2] van € 17.741,81 moet volgens [eiseres] worden aangemerkt als een gift, waarmee de legitimaire massa moet worden vermeerderd.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat erflater een specifiek bedrag van € 17.741,81 aan [gedaagde 2] heeft betaald en dat laatstgenoemde gedurende langere tijd mantelzorg geleverd heeft. Onder die omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat laatstgenoemd bedrag een vergoeding betreft voor geleverde mantelzorg, dus niet als gift kan worden aangemerkt. De legitimaire massa hoeft dus niet vermeerderd te worden met
€ 17.741,81.
4.16.
Voor het meerdere (een bedrag van (€ 36.953,60 - € 17.741,81 =) € 19.778,79) wordt het volgende overwogen. [gedaagden] c.s. heeft niet toegelicht op welke specifieke kosten de vergoeding van € 17.741,18 zag. Het was aan de ouders van partijen om te bepalen of en, zo ja, tot welk bedrag de door [gedaagde 2] aan hen en [naam 1] geleverde mantelzorg zou worden vergoed. Niet gesteld of gebleken is dat hierover, naast het reeds vergoede bedrag, een aanvullende afspraak is gemaakt. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat erflater bij zijn overlijden nog uit hoofde van geleverde mantelzorg nog een schuld aan [gedaagde 2] had. Hieruit volgt dat het bedrag van € 19.778,79 niet in mindering op de legitimaire massa mag worden gebracht.
Mantelzorg door [naam 2] of gift?
4.17.
[gedaagden] c.s. stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 1.085 als vergoeding voor door kleinzoon [naam 2] vanaf 2021 geleverde mantelzorg moet worden opgenomen in de berekening van de legitimaire massa. Volgens [eiseres] ziet voormeld bedrag op een schenking van erflater aan [naam 2] .
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat erflater binnen vijf jaar voor zijn overlijden aan [naam 2] betalingen heeft gedaan. Uit het door [gedaagden] c.s. overgelegde overzicht (productie 15) maakt de rechtbank op dat erflater op 30 augustus 2021 - dus binnen vijf jaar voor zijn overlijden - een bedrag van € 2.400 aan [naam 2] heeft verstrekt met de omschrijving “diploma/slagen gymnasium”. Op die betaling heeft [eiseres] ter zitting ook gewezen. [gedaagde 2] heeft daarover verklaard dat het een cadeau was voor het slagen. Nu het bedrag is geschonken omdat [naam 2] zijn middelbare schoolopleiding had en gezien het arbeidsverleden van erflater (gepensioneerd medisch specialist), is onvoldoende gebleken dat het bedrag van € 2.400 niet kan worden aangemerkt als een gebruikelijke en niet bovenmatige gift (artikel 4:69 lid 1 onder b BW). Een dergelijke gift telt niet mee bij de berekening van de legitimaire massa.
4.19.
Of [naam 2] voor geleverde mantelzorg is betaald kan verder onbesproken blijven. In ieder geval ontbreken aanwijzingen dat erflater bij zijn overlijden nog een schuld aan [naam 2] had uit hoofde van geleverde mantelzorg. Het gestelde bedrag van € 1.085 hoeft dan ook niet betrokken te worden bij het bepalen van de omvang van de legitimaire massa.
Nota’s deurwaarder van € 146,80 en advocaat van € 1.960,20
4.20.
[gedaagden] c.s. stelt zich op het standpunt dat deze kosten in de berekening van de legitimaire massa moeten worden meegenomen. Hij stelt hiertoe dat deze kosten zijn gemaakt voor een kort geding dat [gedaagde 1] op verzoek van erflater heeft gevoerd tegen [eiseres] in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Volgens [eiseres] zijn deze kosten niet relevant voor de berekening van legitimaire massa.
4.21.
De rechtbank volgt [eiseres] op dit punt. Niet in geschil is dat het kort geding is gevoerd door [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van erflaatster. Erflater was dus geen partij in deze procedure. Nu deze kosten geen betrekking hebben op de afwikkeling van de nalatenschap van erflater en deze ook niet bij hem in rekening zijn gebracht, kunnen deze niet als schulden van erflater worden aangemerkt.
Kosten huidige procedure aan de zijde van [gedaagden] c.s. van € 11.337,76
4.22.
Volgens [gedaagden] c.s. moeten de reeds gemaakte kosten aan zijn zijde ook als schuld worden betrokken in de berekening van de legitimaire massa. De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat deze kosten geen schulden zijn als bedoeld in artikel 4:7 onder a tot en met c en f BW. Deze kosten zijn dan ook niet relevant zijn voor de berekening van de legitimaire massa.
Restant schuld aan [gedaagde 1] ontstaan in aug 2019: € 928
4.23.
Deze door [gedaagden] c.s. in zijn berekening (productie 3) opgenomen schuld is niet nader toegelicht en zal daarom verder buiten beschouwing blijven.
Schuld wegens Vodafone abonnement: € 576,87
4.24.
[gedaagden] c.s. stelt zich op het standpunt dat erflater een schuld van € 576,87 had uit hoofde van een abonnement voor een mobiele telefoon. [eiseres] heeft dat gemotiveerd betwist. Deze post heeft [gedaagden] c.s. onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat dit bedrag van € 576,87 verder buiten beschouwing zal blijven bij de berekening van de legitimaire massa.
Bedrag van € 68: sluitpost?
4.25.
[gedaagden] c.s. stelt dat er nog een sluitpost van € 68 in mindering moet worden gebracht op de legitimaire massa, maar hij heeft dit niet feitelijk toegelicht. Deze post zal verder buiten beschouwing blijven.
Gift van erflater aan [gedaagde 1] van € 250.000 of afgeloste schuld uit geldlening?
4.26.
[gedaagde 1] heeft, in zijn hoedanigheid van executeur, melding gemaakt van een bedrag van € 5.007 dat erflater nog verschuldigd is ter aflossing van een geldlening van € 250.000 (zie randnummer 2.4 en 2.5). [eiseres] stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een schuld van erflater aan [gedaagde 1] van € 250.000, en dat de bedragen in 2.4 en 2.5 onverschuldigd betaald zijn, subsidiair dat er sprake is van onrechtvaardigde verrijking, dan wel dat er sprake is van gift op de voet van 4:67 sub a BW dan 4:67 sub d BW. In alle gevallen dient de legitimaire massa met een bedrag van € 250.000 verhoogd te worden, aldus [eiseres] .
4.27.
[eiseres] maakt in deze procedure aanspraak op de legitieme portie en beroept zich op de rechtsgevolgen van haar stelling dat erflater aan [gedaagde 1] in 2023 een bedrag van € 250.000 heeft ontvangen, hetgeen volgens haar onverschuldigd betaald is, subsidiair dat er sprake is van onrechtvaardigde verrijking, dan wel dat er sprake is van gift op de voet van artikel 4:67 sub a BW dan wel artikel 4:67 sub d BW. [eiseres] heeft in dezen de stelplicht en dient voldoende feiten aan te voeren ter onderbouwing van deze stellingen. De omstandigheid dat tegenover de overboekingen van de bankrekening van de erflater naar de bankrekening van [gedaagde 1] geen eerdere, traceerbare overboeking vanaf de bankrekening van [gedaagde 1] naar de bankrekening van erflater staat, is op zichzelf een onderbouwing van de stelling van [eiseres] .
4.28.
Echter, de omvang van de stelplicht van [eiseres] wordt medebepaald door het gevoerde verweer. [gedaagden] c.s. heeft ter onderbouwing van zijn betwisting, samengevat, aangevoerd:
a. a) de betalingen hebben betrekking op de aflossing van een geldlening van [gedaagde 1] aan erflater van in totaal € 250.000. Deze geldlening vloeit voort uit betalingen die [gedaagde 1] in augustus 2019 namens erflater aan derden heeft gedaan. In dit verband heeft hij gewezen op een afschrift over de maand augustus 2019 van een bankrekening die op zijn naam staat en waarop een vijftal overboekingen is vermeld. Op dat afschrift zijn enkel de data en de afschreven bedragen zichtbaar. [gedaagden] c.s. heeft aangevoerd dat dit privéschulden van erflater betroffen. Erflaatster wist niets van deze schulden. De geldlening is eerst na het overlijden van erflaatster vastgelegd omdat [eiseres] zich sinds mei 2020 zo negatief jegens de familie opstelde dat erflater wenste dat de door [gedaagde 1] gedane betalingen formeel zouden worden vastgelegd;
b) [gedaagde 1] heeft aan erflater beloofd dat hij aan anderen niets over de aard van de schulden zou zeggen;
c) de lening is vastgelegd in de getekende overeenkomst van geldlening van 5 februari 2021, die door [gedaagde 2] als getuige is meegetekend; en
d) in de aangiften IB 2021 en IB 2022 van erflater is de geldlening opgenomen.
4.29.
Niet in geschil is dat de geldleningsovereenkomst is vastgelegd in een onderhandse akte. Wel in geschil is of die onderhandse akte het bestaan van de schuld waarvoor de lening is aangegaan getrouw weergeeft. De volgende feiten en omstandigheden – die alle in het domein van [gedaagden] c.s. liggen - zijn naar het oordeel van de rechtbank nog onvoldoende concreet om reeds nu een oordeel te kunnen geven over dit geschilpunt tussen partijen:
- in de considerans van het onder c) bedoelde document is vermeld dat “schuldeiser [lees: [gedaagde 1] ] onder meer afgelopen jaren diverse levensonderhoud gerelateerde kosten en overige bedragen heeft voorgeschoten voor / aan schuldenaar [lees: erflater]”: Die omschrijving is vaag en sluit niet zonder meer aan op de stelling van [gedaagde 1] c.s. dat erflater privéschulden had en dat [gedaagde 1] die schulden voor erflater heeft afgelost. Dit document heeft ook geen dwingende bewijskracht (zie de artikelen 157 lid 2 en 158 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
- [gedaagden] c.s. heeft onvoldoende toegelicht waarom [gedaagde 1] degene was die in augustus 2019 de betalingen gedaan heeft aan een of meer derde(n) en waarom de erflater dat indertijd niet zelf gedaan heeft of heeft kunnen doen;
- bij de onder 2.4 en 2.5 bedoelde betalingen is uitsluitend bij de interne overboekingen tussen de bankrekeningen van erflater de omschrijving “aflossing” gebruikt. In de omschrijving wordt niet gespecificeerd waarop deze aflossing betrekking heeft. Voor de overboekingen vanaf de bankrekening van erflater naar die van [gedaagde 1] wordt vervolgens geen omschrijving gebruikt. Tegen de achtergrond van het conflict met [eiseres] en dat om die reden de geldleningsovereenkomst op schrift is gesteld, is onvoldoende onderbouwd waarom bij die overboekingen niet naar de geldleningsovereenkomst verwezen is;
- opvallend is dat de gestelde geldlening pas in de onder b) bedoelde aangiften IB 2021 en IB 2022 van erflater is opgenomen, terwijl deze geldlening volgens [gedaagden] c.s. al bestond sinds 2019, en derhalve ook betrokken had moeten worden bij de aangifte IB over 2020. Ter zitting heeft [gedaagde 1] geen verklaring hiervoor kunnen geven;
- de omstandigheid dat er niet rechtstreeks een geldbedrag van € 250.000 door [gedaagde 1] aan erflater is verstrekt maakt de geldlening minder aannemelijk; en
- niet onderbouwd is dat [gedaagde 1] onder b) bedoelde belofte heeft gedaan.
4.30.
Omdat het debat over deze post het zwaartepunt van het geschil is, zal de rechtbank [gedaagden] c.s. in de gelegenheid te stellen een akte te nemen waarin hij deze betwisting desgewenst meer handen en voeten kan geven, al dan niet door het in het geding brengen van stukken. Daarna zal [eiseres] een antwoordakte kunnen nemen.
4.31.
Verder heeft [eiseres] zich ook nog op het standpunt gesteld, dat voor zover sprake is van een schuld / lening, voormeld bedrag in de gemeenschap van vruchten en inkomsten had moeten vallen. Bij de verdeling van de gemeenschap van vruchten en inkomsten na het overlijden van erflaatster, is de schuld waarop de gestelde geldlening ziet, echter niet meegenomen. [eiseres] heeft aangevoerd dat het op de weg van erflater dan wel [gedaagde 1] , als deelgenoot in de nalatenschap van erflaatster, gelegen had om bij de verdeling melding te maken van de door hem gestelde lening. Dat is niet gebeurd. [gedaagden] c.s. heeft als verweer aangevoerd dat weldegelijk privéschulden aangegaan konden worden en dat de schuld waarover partijen twisten als zodanig moet worden aangemerkt.
4.32.
De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van [eiseres] , omdat ook in het geval in rechte komt vast te staan dat erflater een schuld had bij [gedaagde 1] , onvoldoende gebleken is dat deze schuld / geldleningsovereenkomst in de gemeenschap van vruchten en inkomsten valt. In de inmiddels vervallen wettelijke regeling voor de gemeenschap van vruchten en inkomsten (art. 1:125 (oud) BW) is bepaald dat van de gemeenschap van vruchten en inkomsten onder meer zijn uitgezonderd de schulden die slechts de persoon van één der echtgenoten betreffen. De schulden waarvan [gedaagden] c.s. heeft gesteld dat [gedaagde 1] deze afgelost heeft, zijn als dergelijke (privé)schulden aan te merken. [eiseres] heeft niet gesteld dat in de huwelijksakte een andersluidend beding is opgenomen. Dit betekent dat de stelling dat in de gemeenschap van vruchten en inkomsten geen privéschulden mogelijk zijn en de schuld van erflater aan [gedaagde 1] in de gemeenschap viel, onvoldoende onderbouwd zijn. Dit betekent ook dat op erflater respectievelijk [gedaagde 1] bij de verdeling van de gemeenschap van vruchten en inkomsten geen verplichting rustte om melding te maken van het bestaan van de schuld. Aan de omstandigheid dat dat niet gedaan is kunnen dan ook geen conclusies verbonden worden voor onderhavig geschilpunt.
Vordering [eiseres] van € 4.240
4.33.
Tussen partijen is niet in geschil is dat [eiseres] jegens [gedaagden] c.s. aanspraak kan maken op een vergoeding van € 4.240 wegens het ten onrechte vervreemden door erflater van inboedel van erflaatster. Deze vordering ligt dus voor toewijzing gereed. Bij deze stand van zaken heeft [eiseres] geen belang bij de gevorderde verklaringen voor recht in onder I en II, zodat zij ten aanzien van die vorderingen niet-ontvankelijk verklaard wordt.
Samenvattend
4.34.
Tussen partijen staat vast dat voor het bepalen van de omvang van de legitimaire massa in ieder geval een bedrag van € 432.965,02 aan baten meegenomen moet worden en een bedrag van € 198.397,55 aan schulden (zie randnummer 4.4.). Ten behoeve van de vaststelling van de legitimaire massa dienen bij dit saldo in ieder geval de volgende baten opgeteld te worden:
[rekeningnummer 2] : € 12.408,34 (randnummer 4.6)
Premierestituties VvAA: € 545,85 (randnummer 4.7)
In aanvulling hierop is de vordering van € 4.240 in verband met de vervreemding van de inboedel toewijsbaar (randnummer 4.32).
4.35.
Over de overboekingen van opgeteld € 250.000 dienen partijen nog een akte te nemen. Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 mei 2025 voor akte als bedoeld in rechtsoverweging 4.30; en
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1554