ECLI:NL:RBDHA:2025:6030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
I. C/09/681425 / JE RK 25-409 II. C/09/681878 / JE RK 25-449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

Op 27 maart 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, geboren in 2016, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland. De kinderrechter heeft eerder op 18 maart 2025 een machtiging verleend voor uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 31 maart 2025. Tijdens de zitting op 27 maart 2025 werd de situatie van de minderjarige besproken, waarbij de pleegmoeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de gedragsproblematiek van de minderjarige, die zich uit in fysieke en verbale agressie. De pleegmoeder kan de minderjarige niet meer adequaat begeleiden, en eerdere hulpverlening is onvoldoende gebleken. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat een gesloten plaatsing noodzakelijk is om de veiligheid van de minderjarige en zijn omgeving te waarborgen. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor de duur van zes maanden, met de hoop dat er snel diagnostiek en behandeling kan plaatsvinden. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 10 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers:
I. C/09/681425 / JE RK 25-409
II. C/09/681878 / JE RK 25-449
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter
I.
Niets meer te beslissen;
II.
Machtiging gesloten jeugdhulp.
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. J. Biemond te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 18 maart 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 31 maart 2025. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt nu ook de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • verzoekschrift I met bijlagen, ontvangen op 6 maart 2025;
  • de beschikking van 18 maart 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 25 maart 2025.
1.3.
Op 27 maart 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • de advocaat van [minderjarige] , mr. J. Biemond;
- de pleegmoeder.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover – in bijzijn van zijn advocaat – een gesprek gevoerd met een collega-kinderrechter van de kinderrechter die de zaak ter zitting heeft behandeld. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. [minderjarige] wilde niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zijn.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 18 maart 2025.

3.Het verzoek

Verzoekschrift I
3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden.
Verzoekschrift II
3.2.
De gecertificeerde instelling verzoekt een spoedmachtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van twee weken en aansluitend een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden. Het resterende deel van het verzoekt betreft de machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden.
3.3.
De gecertificeerde instelling heeft beide verzoeken als volgt gemotiveerd. Er zijn al langere tijd ernstige zorgen over de complexe kind-eigenproblematiek die speelt bij [minderjarige] . In de thuissituatie vertoonde [minderjarige] ernstige gedragsproblematiek, waarbij hij fysiek en verbaal agressief was richting de pleegmoeder. De veiligheid van [minderjarige] , de pleegmoeder en zijn halfbroertje kon hierdoor niet meer gewaarborgd worden. Het lukt de pleegmoeder niet meer om [minderjarige] te begrenzen. De hulpverlening in de thuissituatie komt onvoldoende van de grond. [minderjarige] is aangemeld voor een klinische opname bij [instelling 1] , maar zij hebben laten weten dat zij [minderjarige] vanwege zijn agressieproblemen niet kunnen aannemen. Ook een onderzoek voor diagnostiek bij [instelling 2] is niet van de grond gekomen, omdat het niet is gelukt [minderjarige] te motiveren naar het onderzoek te komen. De gecertificeerde instelling heeft ook naar andere instanties gekeken, maar deze hadden allemaal een zeer lange wachtlijst. [minderjarige] kreeg verder drie uur per dag begeleiding van [instelling 3] , maar ook zij konden hem zelden motiveren dingen te ondernemen. [minderjarige] heeft een plek nodig waar hij diagnostiek en behandeling kan krijgen. Open behandelgroepen zijn op dit moment niet passend vanwege de agressie en weerstand van [minderjarige] . Gelet op zijn jonge leeftijd is een gesloten plaatsing alleen passend bij [instelling 4] . Zowel de pleegmoeder als de biologische ouders van [minderjarige] worden betrokken en het doel is om [minderjarige] zo snel mogelijk op een veilige wijze terug te plaatsen bij de pleegmoeder.

4.De standpunten

4.1.
Namens [minderjarige] is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De advocaat heeft naar voren gebracht dat [minderjarige] het liefst terug naar de pleegmoeder zou willen.
4.2.
De pleegmoeder is het eens met het verzochte. Op dit moment kan [minderjarige] niet bij haar wonen. Zij vindt het belangrijk dat [minderjarige] in [instelling 4] niet alleen structuur en stabiliteit geboden krijgt, maar ook behandeld zal worden. De pleegmoeder staat open voor een gezinsopname, maar denkt dat [minderjarige] ook traumatherapie en behandeling gericht op emotieregulatie nodig heeft. De behandeling van [minderjarige] is in de thuissituatie, onder andere door wachtlijstproblematiek, onvoldoende van de grond gekomen. Daarom hoopt zij dat [minderjarige] bij [instelling 4] niet op een lange wachtlijst zal belanden. Ook verwacht zij dat [minderjarige] eerst een vertrouwensrelatie zal moeten opbouwen, voordat er ruimte bestaat voor een effectieve behandeling.

5.De beoordeling

Verzoekschrift II
5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] heeft een belaste voorgeschiedenis en er is bij hem sprake van forse emotieregulatie- en gedragsproblematiek. Gelet op de verbale en fysieke agressie die [minderjarige] vertoont, kan de veiligheid van [minderjarige] en zijn omgeving niet meer gewaarborgd worden. De draagkracht van de pleegmoeder is overschreden. De jeugdbeschermer heeft [minderjarige] bij allerlei verschillende hulpverleningsinstanties aangemeld, maar vanwege de ernst van de problematiek en wachtlijsten is de hulpverlening ontoereikend gebleken. Ondanks de inzet van de gecertificeerde instelling, is er geen ander passend alternatief voor [minderjarige] beschikbaar dan de plaatsing binnen de accommodatie [instelling 4] . Het is daarom noodzakelijk dat deze plaatsing kan worden gecontinueerd. De komende periode is het van belang dat diagnostiek wordt uitgevoerd en dat de benodigde hulpverlening wordt ingezet, waaronder systeemtherapie en traumabehandeling voor [minderjarige] . De kinderrechter spreekt de hoop uit dat [minderjarige] zo snel mogelijk kan starten met hulpverlening.
5.3.
Omdat de voogdij over [minderjarige] bij de gecertificeerde instelling berust, is een ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet vereist. [2]
5.4.
De kinderrechter machtigt de gecertificeerde instelling daarom om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden.
Verzoekschrift I
5.5.
Aangezien de kinderrechter het verzochte onder verzoekschrift II, te weten de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden, heeft toegewezen, constateert de kinderrechter dat zij in de onderhavige zaak geen beslissing meer hoeft te nemen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 27 maart 2025 tot 27 september 2025;
6.2.
stelt vast dat er ten aanzien van het verzoek van de gecertificeerde instelling tot machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met zaaknummer C/09/681425 niets meer te beslissen valt.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025 door mr. M. de Kleine, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.W. Straatsma als griffier, en op schrift gesteld op 10 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet (Jw).
2.Artikel 6.1.2, derde lid, onder b, Jw.