ECLI:NL:RBDHA:2025:6020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
09-125388-23 en 10-048348-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor drugshandel en afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van drugshandel. De zaak werd behandeld op de terechtzitting van 27 maart 2025. De officier van justitie, mr. D.F.R. de Vrught, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, maar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.M. Hoogenraad, pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de handel in harddrugs, hoewel er wel sterke vermoedens waren dat hij betrokken was bij de handel in softdrugs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf af, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen. De rechtbank besloot tevens het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-125388-23 en 10-048348-21 (tul)
Datum uitspraak: 10 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzitting van 27 maart 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. D.F.R. de Vrught en de raadsvrouw van de verdachte is mr. S.M. Hoogenraad te Zoetermeer. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks 1 maart 2022 tot en met 3 april 2023 te 's-Gravenhage althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroíne en/of cocaïne en/of amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA en/of MMA en/of MMDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, met dien verstande dat de pleegperiode wordt ingekort, namelijk van 24 februari 2023 tot en met 3 april 2023. Uit het dossier blijkt namelijk dat de verdachte pas vanaf 24 februari 2023 gesprekken heeft gevoerd over drugs(handel) met de medeverdachte. Zij heeft daarbij gewezen op het proces-verbaal van bevindingen van 18 mei 2023 (p. 506-508) en het verhoor van [naam] van 7 mei 2023 (p. 479-484).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de handel in harddrugs. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte contact had met de medeverdachte omdat zij vrienden waren en hij daar ook weleens softdrugs haalde, maar in het dossier niets kan worden gevonden dat er op duidt dat de verdachte zich heeft beziggehouden met de handel in drugs.
3.3
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel op grond van het dossier een sterk vermoeden bestaat dat de verdachte zich samen met de medeverdachte bezig heeft gehouden met de handel in softdrugs (hasj), kan niet worden vastgesteld dat de verdachte daarnaast ook heeft gehandeld in harddrugs, hetgeen hem ten laste is gelegd. Uit het dossier blijkt dat de verdachte veelvuldig contact heeft gehad met de medeverdachte en er gesprekken zijn gevoerd over geld, afleverlocaties en de verkoop van drugs. Er blijkt echter uit niets dat deze gesprekken over de handel in harddrugs gingen. Daar komt bij dat de verdachte door geen van de gehoorde afnemers van harddrugs is herkend als zijnde (één van) hun dealer(s).
Nu niet ten laste is gelegd dat de verdachte heeft gehandeld in softdrugs, dient de verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.

4.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 16 juni 2021 van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, is de verdachte veroordeeld, voor zover van belang, tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd liep van 29 juli 2021 tot 13 december 2023.
4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze bij parketnummer 10/048348-21 opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde. Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de vrijspraak zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10/048348-21 afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
de vordering tenuitvoerlegging
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 16 juni 2021 van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, gewezen onder parketnummer 10/048348-21, aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Koole, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E. Bierling, kinderrechter,
en mr. S. van der Harg, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Mulders, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2025.