ECLI:NL:RBDHA:2025:6015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.13582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep tegen al opgeheven bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

Op 12 maart 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. Op 20 maart 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Zwitserland. De gemachtigde van eiser heeft op 1 april 2025 schriftelijk laten weten het beroep voorlopig te handhaven. De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 behandeld, maar de gemachtigde van eiser is niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet. Aangezien eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd, concludeert de rechtbank dat er geen aanleiding is om de bewaring ambtshalve te toetsen. De rechtbank ziet geen grondslag in de Vreemdelingenwet of het arrest C, B en X van het Hof van Justitie van 8 november 2022. Gezien het feit dat eiser geen gronden heeft aangevoerd waarom de bewaring onrechtmatig zou zijn geweest, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13582

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft op 20 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Zwitserland.
1.3.
De gemachtigde heeft de rechtbank op 1 april 2025 schriftelijk laten weten het beroep voorlopig te handhaven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of op grond van artikel 106 van de Vw aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend.
2.1.
In dit verband moet aan de hand van de beroepsgronden van eiser de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd.
4. De rechtbank is van oordeel dat in een zaak als deze, waarbij de bewaring is opgeheven en van vrijheidsontneming geen sprake meer is, de rechtbank de bewaring niet ambtshalve dient te toetsen. De rechtbank ziet daarvoor in de Vreemdelingenwet of het arrest C, B en X van het Hof van Justitie van 8 november 2022 [1] geen grondslag of aanknopingspunten.
5. Nu eiser geen gronden heeft aangevoerd waarom volgens hem de bewaring onrechtmatig is geweest en aan hem schadevergoeding moet worden toegekend, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren en het verzoek om schadevergoeding afwijzen.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2022:858.