ECLI:NL:RBDHA:2025:6015
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Eerste beroep tegen al opgeheven bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding
Op 12 maart 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. Op 20 maart 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Zwitserland. De gemachtigde van eiser heeft op 1 april 2025 schriftelijk laten weten het beroep voorlopig te handhaven. De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 behandeld, maar de gemachtigde van eiser is niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet. Aangezien eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd, concludeert de rechtbank dat er geen aanleiding is om de bewaring ambtshalve te toetsen. De rechtbank ziet geen grondslag in de Vreemdelingenwet of het arrest C, B en X van het Hof van Justitie van 8 november 2022. Gezien het feit dat eiser geen gronden heeft aangevoerd waarom de bewaring onrechtmatig zou zijn geweest, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.