ECLI:NL:RBDHA:2025:6011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.13586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische omstandigheden en risico op onttrekking aan toezicht

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 12 maart 2025 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Pakistaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 4 april 2025, die via telehoren werd gehouden, is eiser verschenen in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet zijn betwist door eiser. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de vertrekplicht en dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting te verzekeren. Eiser heeft medische klachten geuit, waaronder psychoses en pijnklachten, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden en dat er geen stukken zijn overgelegd die detentieongeschiktheid aantonen.

De rechtbank concludeert dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13586

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K. Diender).

Procesverloop

1. De minister heeft op 12 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Op de rechtbank in Groningen is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Aan eiser is op 6 oktober 2022 een meeromvattende beschikking opgelegd waarin ook een terugkeerbesluit en inreisverbod besloten ligt. Het beroep en hoger beroep hiertegen zijn ongegrond verklaard.
Gronden
6. De zware en lichte gronden zijn door eiser niet betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden, in samenhang bezien, de maatregel van bewaring niet kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Het opleggen van een meldplicht is niet aangewezen nu eiser verklaart niet te willen vertrekken. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
7.1.
Eiser stelt psychoses te hebben en erg depressief te zijn. Hij geeft aan meermaals bij de medische dienst van het detentiecentrum te hebben aangeven hulp nodig te hebben maar die niet te krijgen. Daarnaast krijgt eiser in het detentiecentrum niet de benodigde ruimte om de voorgeschreven antipsychotica goed in te laten werken. Eiser heeft daarnaast last van vergeetachtigheid, hoofpijn en gezoem in zijn hoofd. Hij mist zijn rechterhand en is aan zijn onderrug geopereerd en heeft daardoor pijnklachten aan zijn benen en de rest van zijn lichaam. Ook heeft hij last van zijn urinewegen.
7.2.
De rechtbank overweegt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de medische klachten van eiser. Zo was er tijdens de staande houding, overbrenging en het gehoor een verpleegkundige aanwezig. De gezondheidstoestand van eiser is door deze verpleegkundige gecontroleerd voorafgaand aan het gehoor. Eiser is er daarnaast door de minister op gewezen dat alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn en hij een intake zal krijgen bij de medische dienst waar ook psychologen werkzaam zijn. Ter zitting is daarnaast door de minister toegezegd dat contact wordt opgenomen met de regievoerder van eiser, zodat deze na kan gaan of eiser de juiste medische hulp ontvangt in het detentiecentrum. Eiser heeft geen stukken overgelegd waar detentieongeschiktheid uit zou kunnen blijken.
7.3.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser geen andere persoonlijke omstandigheden kenbaar heeft gemaakt. De omstandigheid dat eiser vreest voor arrestatie in Pakistan is in dit kader niet relevant omdat het niet ziet op de maatregel van bewaring. De minister heeft alle door eiser aangedragen persoonlijke omstandigheden afgewogen in de maatregel van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser door op 13 maart 2025 een vertrekgesprek met hem te voeren. Daarnaast heeft de minister ter zitting kenbaar gemaakt dat in mei 2023 al een toezegging voor het verschaffen van een laissez-passer (lp) is gedaan door Pakistaanse autoriteiten en de identiteit van eiser is bevestigd. Vanwege het in gebruik van een nieuw systeem door de Pakistaanse autoriteiten dient de aanvraag opnieuw te worden gedaan. De aanvraag is opnieuw verzonden op 3 maart 2025. De nationaliteitsbevestiging uit 2023 is daarbij meegestuurd in de hoop dat dit het proces zal versnellen. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de Pakistaanse autoriteiten geen lp voor eiser zullen verstrekken. Het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.