ECLI:NL:RBDHA:2025:5968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
C/09/25/31
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) met eerdere ingangsdatum

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de heer [verzoeker], die zich in een problematische schuldensituatie bevindt. De heer [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) en heeft tevens verzocht om de ingangsdatum van deze regeling op een eerdere datum te bepalen. De rechtbank heeft het verzoek tot toelating tot de WSNP toegewezen, maar het verzoek om de ingangsdatum te vervroegen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [verzoeker] aan de voorwaarden voor toelating tot de WSNP voldoet, waaronder de eis dat hij te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van zijn schulden. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de afgelopen drie jaar en de omstandigheden die hebben geleid tot de schulden van de heer [verzoeker]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heer [verzoeker] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn financiële situatie onder controle heeft gekregen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de WSNP vastgesteld op 6 februari 2024, omdat de eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling op die datum heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook de verplichtingen van de heer [verzoeker] tijdens de WSNP uiteengezet, waaronder de informatieverplichting en de afdrachtverplichting. De rechtbank heeft de termijn van de WSNP vastgesteld op achttien maanden, te rekenen vanaf de ingangsdatum, en heeft bepaald dat alle gelegde beslagen komen te vervallen. De rechtbank heeft mr.drs. J.C.A.T. Frima benoemd tot rechter-commissaris en de bewindvoerder aangesteld om de post van de heer [verzoeker] in te zien gedurende de eerste dertien maanden van de regeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
insolventienummer: C/09/25/31 R
vonnis van 10 april 2025
op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] .
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [verzoeker] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
De heer [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP, waarbij de heer [verzoeker] ook een verzoek heeft ingediend om de ingangsdatum van de termijn van de schuldsaneringsregeling op een eerdere datum te bepalen .
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 27 maart 2025. Met de uitnodiging voor deze zitting is aan de heer [verzoeker] een WSNP-informatieboekje meegezonden.
Op de zitting verschenen:
- de heer [verzoeker] ,
- de heer F.H. van Vliet, ambulant begeleider WMO van Stichting Binnenvest.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1.
De heer [verzoeker] kan alleen worden toegelaten tot de WSNP als hij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en hij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat de heer [verzoeker] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of er aanleiding is een eerdere ingangsdatum van de WSNP te bepalen.
2.2.
De rechtbank onderkent dat bij een aantal schulden vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de goede trouw van de heer [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan van die schulden. Die schulden zijn, op een drietal schulden na, buiten de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 288 lid 1, onder b van de Faillissementswet ontstaan. Gelet op de stukken en hetgeen ter terechtzitting is besproken, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de heer [verzoeker] de omstandigheden die (mede) bepalend zijn geweest voor het ontstaan van zijn schulden in voldoende mate onder controle heeft gekregen. De rechtbank zal het verzoek toewijzen.
2.3.
De verplichtingen waaraan de heer [verzoeker] tijdens de WSNP moet voldoen staan in het WSNP-informatieboekje beschreven. Samengevat komt dit neer op: een informatieverplichting, een inspanningsverplichting, een verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan en een afdrachtverplichting.
2.4.
De termijn van een wettelijke schuldsaneringsregeling kan (ook) beginnen te lopen vanaf de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f Fw. Met eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling wordt bedoeld, de eerste aflossing tijdens het minnelijke traject van schuldhulpverlening. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024 (CLI:NL:HR:2024:1913). Dit roept de vraag op wanneer een minnelijk traject begint. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt.
2.5.
De schuldhulpverlening van gemeenten en andere schuldhulpverlenende instanties omvat veelal meer dan schuldregeling alleen, namelijk ook voorbereidende werkzaamheden om de kans op een geslaagde schuldbemiddeling te vergroten. Dit wordt de stabilisatiefase genoemd, waarin de financiële situatie van de schuldenaar in kaart wordt gebracht en inkomsten en uitgaven in evenwicht worden gebracht. Hiermee worden dan tevens de gegevens verzameld die nodig zijn om de afloscapaciteit van de schuldenaar te bepalen. Deze fase richt zich dus op (de financiële situatie en gedragingen van) de schuldenaar en in deze fase wordt er nog niet met schuldeisers bemiddeld of geregeld. Er is dan nog geen sprake van schuldregeling.
2.6.
In de Wsnp wordt uitgegaan van schuldregeling en niet van – meeromvattende – schuldhulpverlening. Een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling moet worden uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). Onder schuldbemiddeling wordt in de Wck verstaan het verrichten van diensten gericht op de totstandkoming van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon (artikel 47 lid 2 Wck). Schuldregeling (of schuldbemiddeling) is dan ook gericht op het tot stand brengen van overeenstemming tussen de schuldenaar en zijn of haar schuldeisers. Met schuldregeling kan worden begonnen wanneer de stabilisatiefase is voltooid en de afloscapaciteit (het Vrij te laten bedrag) kan worden vastgesteld.
2.7.
De rechtbank is bekend met het arrest van 25 maart 2025 van het gerechtshof Den Haag waarin er van wordt uitgegaan dat de datum waarop de buitengerechtelijke schuldregeling is aangevangen gelijk is aan de datum waarop schuldenaar en schuldhulpverlener een schuldregelingsovereenkomst aangaan. In deze uitspraak wordt dit verder niet gemotiveerd. Wel is duidelijk dat hier geen sprake is geweest van “een gescheiden traject (eerst stabilisatie, daarna doorpakken met de schuldregeling)”.
2.8.
Tot slot merkt de rechtbank in dit verband nog op dat uit het amendement dat heeft geleid tot de wetswijzing die een eerdere ingangsdatum mogelijk maakt (Tweede Kamer, 2021-2022, 35915, nr. 29), geenszins is af te leiden dat bedoeld is de termijn van schuldsaneringsregeling te doen ingaan op het moment dat een schuldhulpverleningsovereenkomst wordt ondertekend. In de toelichting op het amendement lijkt geen onderscheid te worden gemaakt tussen schuldregeling en schuldhulpverlening. Onder verwijzing naar de toelichting op het amendement overweegt de Hoge Raad in het hiervoor vermelde arrest: “
Met ‘buitengerechtelijke schuldregeling’ in art. 349a lid 1 Fw wordt daarom niet gedoeld op een schuldeisersakkoord, maar op het minnelijke traject van schuldhulpverlening.” Echter, onvoldoende duidelijk is of daarbij in aanmerking is genomen dat schuldhulpverlening de hiervoor vermelde twee fasen omvat; een fase die is gericht op de (financiële) situatie van de schuldenaar en een fase waarin wordt geprobeerd met de schuldeisers tot een buitengerechtelijk schuldeisersakkoord te komen (schuldregeling). Door uit te gaan van het moment van ondertekening van een schuldhulpverleningsovereenkomst wordt onvoldoende onderkend dat een schuldhulpverleningstraject doorgaans uit deze fasen bestaat. Nu de Wsnp ziet op de totstandkoming van een minnelijk of gerechtelijke schuldregeling, ziet de rechtbank niet in waarom een ingangsdatum voor de toepassing van een wettelijke schuldsaneringsregeling gelegen kan zijn op een eerder moment dan het moment waarop de inventarisatiefase van de schuldhulpverleningstraject is voltooid door het vaststellen door de schuldhulpverlener van een Vtlb-berekening om de afloscapaciteit te bepalen.
2.9.
Het vorenstaande maakt dat de rechtbank “de eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling” – en dus de eerste aflossing tijdens het minnelijke traject van schuldhulpverlening – invult aan de hand van het moment waarop door de schuldhulpverlener de afloscapaciteit wordt vastgesteld aan de hand van een eerste correcte berekening van het Vrij te laten bedrag.
2.10.
De rechtbank constateert dat ten tijde van de beslaglegging het minnelijk traject al was begonnen en de berekening van het Vrij te laten bedrag was opgemaakt op 30 januari 2024. Na aanvang van het minnelijk traject op 6 februari 2024 is er beslag gelegd op het inkomen van de heer [verzoeker] , waarna de eerste aflossing heeft plaats gevonden. Een aflossing (afdracht) tijdens het minnelijk traject uit hoofde van een ten laste van een schuldenaar gelegd beslag moet ook als ‘eerste aflossing’ in de zin van artikel 349a lid 1 Fw worden aangemerkt. De rechtbank zal de eerdere ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling bepalen op 6 februari 2024.
2.11.
De wet schrijft voor dat de eerste dertien maanden van het traject een postblokkade geldt. Als de schuldsaneringsregeling eerder eindigt stopt de postblokkade. Gedurende deze periode zal alle post naar de bewindvoerder gaan. De bewindvoerder stuurt de post na controle weer door aan de heer [verzoeker] .
2.12.
Het WSNP-traject duurt in principe achttien maanden. Als de heer [verzoeker] zich gedurende die periode houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject na verloop van die achttien maanden met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op de heer [verzoeker] kunnen verhalen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] -1948 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
- wijst af het verzoek tot het bepalen van een eerdere ingangsdatum;
- stelt de termijn van deze regeling vast op achttien maanden, te rekenen vanaf
6 februari 2024;
- stelt vast dat door deze uitspraak alle gelegde beslagen komen te vervallen;
- benoemt tot rechter-commissaris mr.drs. J.C.A.T. Frima en tot bewindvoerder:
A. Noordzij (Adam & Noordzij Bewindvoering),
Postbus 7441
3284 ZG Zuid-Beijerland;
- geeft de bewindvoerder opdracht om de komende dertien maanden, of zoveel eerder als de schuldsaneringsregeling eindigt, de post van de heer [verzoeker] in te zien;
- bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Dit kan alleen:
- zolang de schuldsaneringsregeling loopt en
- voor zover de boedel toereikend is.
Dit is de beslissing van mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, in samenwerking met R.D.A. Babulall-Oemrawsingh, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025.