In deze zaak heeft eiser op 15 november 2024 een opvolgend beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 25 oktober 2022. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft op 11 december 2024 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desgevraagd aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft eiser, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, in zoverre geen procesbelang meer. Het beroep is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser terecht een opvolgend beroep heeft ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten moet worden veroordeeld. Deze kosten zijn vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij een wegingsfactor van 'licht' is toegepast omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.