ECLI:NL:RBDHA:2025:5960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL24.42928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkmeense eiser wegens ongeloofwaardige claims over eerwraak en religieuze vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van een Turkmeense eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1991, heeft op 7 juli 2022 asiel aangevraagd in Nederland. De aanvraag werd op 28 oktober 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat de gestelde redenen voor asiel niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om op de zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting is gesloten.

De eiser heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Turkmenistan een groot risico op eerwraak loopt vanwege zijn scheiding van zijn nicht, met wie hij tegen zijn wil was getrouwd. De rechtbank oordeelt echter dat de door de eiser aangevoerde problemen met zijn ex-schoonfamilie ongeloofwaardig zijn, omdat hij geen relevante bewijsstukken heeft overgelegd en zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk risico loopt op eerwraak.

Daarnaast heeft de eiser gesteld dat hij problemen zal ondervinden vanwege het dragen van een baard, wat in Turkmenistan in verband wordt gebracht met islamitisch extremisme. De rechtbank oordeelt dat, hoewel het dragen van een baard in Turkmenistan ongewenst is, de eiser niet heeft aangetoond dat het dragen van een baard essentieel is voor zijn religieuze identiteit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en de eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42928

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag).
1.1.
Eiser heeft de Turkmeense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 7 juli 2022 in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 28 oktober 2024 de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.2.
De behandeling van het beroep stond gepland op de zitting van 14 februari 2025. Beide partijen hebben de rechtbank echter laten weten geen gebruik te willen maken van hun recht om op zitting te worden gehoord. Gelet hierop heeft de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De asielaanvraag
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is in januari 2020 in Turkmenistan tegen zijn wil getrouwd met zijn nicht. De vader van zijn echtgenote (tevens eisers oom), [naam], is parlementariër in het Turkmeens parlement en heeft daarom veel macht. Vijftien dagen na het huwelijk heeft eiser zijn echtgenote verlaten en is hij naar Turkije gevlucht. In Turkije is eiser bedreigd door de broer van zijn echtgenote. Daarna is eiser vertrokken naar Oekraïne. Nadat de oorlog daar uitbrak is eiser (via Turkije) naar Nederland gekomen. Inmiddels is eiser officieel gescheiden van zijn nicht. Desondanks vreest eiser bij terugkeer naar Turkmenistan door de vader van zijn ex-echtgenote(/nicht) te worden gestraft. Verder heeft eiser verklaard dat hij in Turkmenistan problemen heeft gehad vanwege zijn religie.
Het bestreden besluit
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- de problemen van eiser met zijn ex-schoonfamilie;
- de problemen van eiser met de autoriteiten vanwege zijn religie.
3.2.
Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De gestelde problemen met zijn ex-schoonfamilie heeft verweerder ongeloofwaardig geacht, omdat in dat verband niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De gestelde problemen met de autoriteiten vanwege zijn religie heeft verweerder ongeloofwaardig geacht, omdat in dat verband niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw. Het geloofwaardig geachte element levert volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
Het oordeel van de rechtbank
Risico op eerwraak
4. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Turkmenistan een groot risico op eerwraak loopt. Dat zijn ex-echtgenote hertrouwd is en dat er sprake is van tijdsverloop, maakt namelijk niet dat de eerschending ongedaan gemaakt is, zo stelt eiser.
4.1.
Verweerder heeft de gestelde ‘eergerelateerde’ problemen van eiser met zijn ex-schoonfamilie ongeloofwaardig geacht. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser geen relevante bewijsstukken – meer concreet: geen documenten ten bewijze van de gestelde echtscheiding – heeft overgelegd en dat hij voor het niet overleggen daarvan geen bevredigende verklaring heeft gegeven (artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw) alsmede dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen (artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw). Aan dit laatste heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers verklaring dat zijn ex-schoonvader parlementariër is en daarom machtig is niet wordt gevolgd, aangezien de naam van zijn ex-schoonvader niet te vinden is op de website van het Turkmeens parlement waarop de namen van alle afgevaardigden staan. Verder heeft verweerder hieraan ten grondslag gelegd dat eisers verklaring dat hij in september/oktober 2020 in Turkije door zijn ex-schoonbroer is bedreigd, waarbij van eiser is geëist dat hij zou terugkeren naar Turkmenistan om het huwelijk voort te zetten (p. 14 NG), niet te rijmen is met eisers verklaring dat zijn ex-echtgenote een maand of zes na eisers vertrek uit Turkmenistan – wat ongeveer in juli/augustus 2020 moet zijn geweest – is hertrouwd met een ander familielid (p. 14 NG).
4.2.
De rechtbank overweegt dat hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen (concrete) betwisting inhoudt van de door verweerder verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde problemen met de ex-schoonfamilie. Met wat er is aangevoerd (onder punten 2 en 3 van de gronden van beroep) wordt immers noch verweerders conclusie dat de problemen met de ex-schoonfamilie ongeloofwaardig zijn noch de daaraan ten grondslag liggende argumentatie van verweerder, zoals weergegeven onder 4.1, (concreet) bestreden. De onder 4. weergegeven beroepsgrond komt veeleer neer op een betwisting van een risico-inschatting op eerwraak bij terugkeer, maar daaraan is verweerder in het bestreden besluit terecht niet toegekomen, nu ongeloofwaardig is geacht dat er ‘eergerelateerde’ problemen met de ex-schoonfamilie zijn. Anders gezegd: wat eiser aanvoert ziet op ‘fase 2’ van de asielbeoordeling (zie WI 2024/10, p. 12 e.v.) , terwijl dit asielmotief al is gestrand in ‘fase 1’ (zie WI 2024/10, p. 3 e.v.).
4.3.
Gelet op het voorgaande treft de onder 4. weergegeven beroepsgrond geen doel.
Problemen vanwege baard
5. Eiser voert aan dat hij een baard draagt, dat dit in Turkmenistan in verband wordt gebracht met islamitisch extremisme en dat hij bij terugkeer om die reden problemen zal krijgen.
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangenomen dat het dragen van een baard in Turkmenistan ongewenst is en sterk wordt beperkt. Niet ter discussie staat dus dat het dragen van een baard in Turkmenistan tot problemen zou kunnen leiden. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt, zoals verweerder terecht heeft gesteld, dat het dragen van een baard een essentieel onderdeel is van zijn religieuze identiteit en dat hij door het niet kunnen dragen daarvan wordt beperkt in de uitoefening van zijn religie. Gelet hierop is het dan ook niet ongerechtvaardigd om van eiser te verwachten dat hij zijn baard bij terugkeer naar Turkmenistan afscheert. Gezien het voorgaande, en nu de overgrote meerderheid van de bevolking in Turkmenistan, net als eiser, (Soennitisch) islamitisch is, is het niet aannemelijk dat eiser door het uiten van zijn religie in Turkmenistan problemen zal krijgen.
5.2.
Gelet op het voorgaande slaagt de onder 5. weergegeven beroepsgrond niet.
Slotsom
6. De slotsom is dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw voordoet. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.