ECLI:NL:RBDHA:2025:5953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
25/2078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 14 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster wiens bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest was ingetrokken. De verzoekster was het niet eens met deze intrekking en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter beoordeelde of het verzoek om een voorlopige voorziening een redelijke kans van slagen had. De verzoekster had zich afgemeld voor een zitting en was niet verschenen, wat als verwijtbaar werd beschouwd. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat de verzoekster niet had voldaan aan de verplichtingen om op gesprekken te verschijnen en de gevraagde informatie te verstrekken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering op goede gronden was gebeurd, omdat de verzoekster niet had gereageerd op herhaalde uitnodigingen en verzoeken om informatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de verzoekster niet had aangetoond dat zij in acute financiële nood verkeerde. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de conclusie dat het bestreden besluit naar verwachting stand zal houden na heroverweging in bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2078

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Bekink).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van verweerder om de bijstandsuitkering van verzoekster in te trekken. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 2 november 2024 heeft verweerder de uitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet (Pw) per 15 november 2024 ingetrokken
.Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zich afgemeld voor de zitting. De gemachtigde van verweerder en [naam] (consulente) zijn ter zitting verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Griffierecht
3. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling voor de betaling van het griffierecht. Zij heeft onderbouwd dat zij in de te beoordelen periode niet over minimaal een netto-inkomen van 95% van de voor een alleenstaande geldende bijstandsnorm beschikt. De voorzieningenrechter verleent verzoekster daarom vrijstelling voor de betaling van het griffierecht.
Wat aan de procedure vooraf ging
4. Verzoekster heeft zich vanuit de Ww [1] gemeld bij verweerder. Bij besluit van 9 februari 2023 heeft verweerder verzoekster een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande toegekend met ingang van 1 november 2022. Eind oktober 2024 heeft verzoekster telefonisch contact gehad met haar consulente ( [naam] ), werkzaam bij de afdeling sociale zaken van de gemeente Oegstgeest. De consulente heeft vervolgens verzoekster verzocht om te verschijnen op een gesprek op 8 november 2024 om 11:30 uur. Verzoekster heeft zich op 7 november 2024 per e-mailbericht afgemeld voor het gesprek vanwege verkoudheidsklachten en aanhoudende hoest. De consulente heeft in de ochtend van 8 november 2024 verzoekster per e-mailbericht verzocht om toch te komen naar het gesprek maar verzoekster is met kennisgeving niet verschenen.
4.1.
Vervolgens is verzoekster per brief van 8 november 2024, persoonlijk bezorgd in de brievenbus op het uitkeringsadres, uitgenodigd voor een gesprek op 15 november 2024 om 11:30 uur en daarbij mee te nemen haar cv, bewijzen van sollicitatieactiviteiten en bankafschriften van al haar bankrekeningen van de afgelopen drie maanden. Verzoekster is zonder kennisgeving niet verschenen.
4.2.
Bij brief van 15 november 2024, persoonlijk bezorgd in de brievenbus op het uitkeringsadres, heeft verweerder verzoekster weer uitgenodigd voor een gesprek op 22 november 2024 om 11.30 uur en daarbij haar cv, sollicitatiebewijzen en bankafschriften van de afgelopen 3 maanden mee te nemen. In de brief staat tevens dat het niet reageren op de uitnodiging van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Verzoekster heeft in een
e-mailbericht van 22 november 2024 om 11:03 aan haar consulente meegedeeld dat zij vanwege haar gezondheid momenteel niet is staat is om haar verplichtingen jegens de gemeente na te komen. Zij heeft eerder gemeld dat zij last heeft van ziekte en daar is zij nog niet van hersteld. Zij verzoekt om vrijstelling te verlenen van alle verplichtingen in het kader van haar bijstandsuitkering, totdat haar gezondheid het toelaat. Verzoekster is niet verschenen op het gesprek.
4.3.
Bij besluit van 22 november 2024 heeft verweerder de bijstand van verzoekster per 15 november 2024 opgeschort. Daarbij is verzoekster verzocht om te verschijnen op een gesprek op 29 november 2024 om 11:30 uur om informatie te verstrekken over de reden van het niet verschijnen op 15 en 22 november 2024. Verzoekster is ook verzocht om sollicitatiebewijzen en bankafschriften van de afgelopen drie maanden mee te nemen naar het gesprek. Indien verzoekster niet reageert, dan zal de bijstand per 15 november 2024 worden beëindigd. Verzoekster is zonder kennisgeving niet verschenen.
4.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bijstand van verzoekster ingetrokken met ingang van 15 november 2024. Verweerder stelt dat het recht op bijstand niet vastgesteld kan worden nu verzoekster, ondanks herhaaldelijke uitnodigingen en verzoeken om informatie, niet is verschenen op de gesprekken.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
5.1.
Verzoekster stelt dat er sprake is van een spoedeisend belang. Zij heeft haar rekeningen in december 2024 deels met de bijstand van half november 2024 en het vakantiegeld van 2024 kunnen betalen. Vanaf januari 2025 kan zij niet meer haar rekeningen betalen. Inmiddels heeft ze een huurachterstand. Ter onderbouwing heeft verzoekster een e-mailbericht van 25 maart 2025 van Divorce Housing overgelegd. Daarin staat dat zij de huur voor de maand maart 2025 vóór 1 april 2025 moet overmaken. Indien zij niet op tijd betaalt dan zal de huurovereenkomst worden opgezegd. Verzoekster heeft ook een brief van 5 maart 2025 overgelegd van de Rabobank waarin verzoekster wordt aangemaand om het saldotekort van € 810,10 aan te vullen. Verzoekster stelt dat zij daarnaast ook schulden heeft aan haar zorgverzekeraar.
5.2.
Verweerder betwist dat geen sprake is van spoedeisend belang omdat niet is gebleken van acute financiële nood. Verzoekster heeft pas in maart 2025 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend terwijl het bestreden besluit dateert van 15 november 2024. Dat verzoekster schulden heeft die leiden tot onomkeerbare gevolgen, zoals uithuiszetting, is niet onderbouwd door verzoekster.
5.3.
De voorzieningenrechter ziet geen aanwijzingen dat verzoekster op het moment inkomsten ontvangt om in haar bestaanskosten te voorzien. Verzoekster heeft daarnaast voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een dreigende uithuiszetting vanwege een huurachterstand. Dat verzoekster pas in maart 2025 bij de rechtbank heeft verzocht om een voorlopige voorziening betekent niet dat er op dit moment geen spoedeisend belang is. Daarbij komt dat uit de dossierstukken blijkt dat verzoekster reeds in januari 2024 bij verweerder heeft gevraagd of een voorlopige voorziening getroffen kon worden.
5.4.
Gelet op het vorenstaande en het gegeven dat een bijstandsuitkering een sociaal vangnet is, neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan en zal zij het verzoek inhoudelijk behandelen.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6. In het verzoekschrift en het bezwaarschrift heeft verzoekster enkel melding gemaakt van de intrekking van de bijstandsuitkering. Verzoekster heeft niet expliciet bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit van 22 november 2024. De voorzieningenrechter zal daarom alleen een voorlopig oordeel geven over de vraag of verweerder op goede gronden tot intrekking van de bijstand per 15 november 2024 is overgegaan.
6.1.
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. Als de betrokkene het verzuim niet heeft hersteld, moet vervolgens worden nagegaan of haar hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
6.2.
Verzoekster heeft het in het opschortingsbesluit van 22 november 2024 omschreven verzuim niet hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn. Verzoekster is niet verschenen op het gesprek op 29 november 2024 en zij heeft de gevraagde gegevens niet overgelegd. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding voor de conclusie dat verzoekster hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Verzoekster heeft zich niet afgemeld voor het gesprek op 29 november 2024. Voor zover verzoekster zich op het standpunt stelt dat zij dat reeds heeft gedaan op 22 november 2024 vanwege haar verzoek om vrijstelling van alle verplichtingen, is dit onvoldoende. Verweerder heeft verzoekster voor het gesprek van 29 november 2024 niet meegedeeld dat zij is ontheven van haar verplichtingen. Daarnaast kan alleen vrijstelling gegeven worden van de zogenoemde arbeidsverplichting maar niet van de inlichtingen- en medewerkingsplicht op grond van artikel 17 van de Pw. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat verzoekster is verzocht om te verschijnen om haar verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen te kunnen beoordelen. Verzoekster heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege gezondheidsklachten niet kon verschijnen op 29 november 2024. Verzoekster heeft bij de afmelding voor het gesprek op 8 november 2024 enkel melding gemaakt van verkoudheidsklachten en aanhoudende hoest. Op 22 november 2024 heeft verzoekster aangegeven dat zij nog niet is hersteld en daarom niet kan verschijnen. Zij heeft geen melding gemaakt van andere ziektes en klachten. Verder is van belang dat het bij de opgevraagde stukken (onder andere bankafschriften) gaat om gegevens of bewijsstukken die van belang zijn voor het recht op bijstand, nu deze controleerbare informatie bevatten over verzoeksters inkomsten en vermogen. Niet is gebleken dat verzoekster redelijkerwijs niet over de gevraagde stukken heeft kunnen beschikken. Ook is niet gebleken dat verzoekster niet tijdig de gevraagde bankafschriften kon overleggen aan verweerder.
6.3.
Gezien het voorgaande was verweerder bevoegd om over te gaan tot intrekking van het recht op bijstand met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort, 15 november 2024, op grond van het vierde lid van artikel 54 van de Pw.
6.4.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de conclusie dat het college onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van verzoekster, of dat hij anderszins niet binnen de grenzen van het recht is gebleven. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat verweerder haar voorafgaand aan het bestreden besluit meermaals heeft gewezen op de mogelijke gevolgen voor haar bijstandsuitkering als zij niet reageert op uitnodigingen. Verder is van belang dat verweerder verzoekster na het bestreden besluit reeds heeft meegedeeld dat verzoekster de mogelijkheid heeft om een nieuwe bijstandsaanvraag in te dienen. Verzoekster heeft echter, om haar moverende redenen, tot op heden geen nieuwe bijstandsaanvraag ingediend.

Conclusie en gevolgen

7. Gezien het voorgaande zal het bestreden besluit naar verwachting standhouden na heroverweging in bezwaar. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Ww = Werkloosheidswet