ECLI:NL:RBDHA:2025:5931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.13585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Soedanese eiseres en haar minderjarige kinderen. De minister van Asiel en Migratie had op 21 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 24 maart 2025 opgeheven en eiseres en haar kinderen zijn overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de minister voldoende gronden had voor de maatregel van bewaring, ondanks de betwisting door eiseres van enkele zware gronden. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging door de minister voldoende was gemotiveerd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13585
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres mede namens haar minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] ,V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 24 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven. Eiseres en haar kinderen zijn overgedragen aan Frankrijk.
De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 27 maart 2025 toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. Verweerder heeft die toestemming bij brief van 28 maart 2025 eveneens gegeven.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de
behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiseres betwist de zware grond onder 3k. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste zware gronden onder 3a en 3m feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De rechtbank laat de door eiseres betwiste grond om die reden verder onbesproken.

Lichter middel

5. Eiseres stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiseres werkt wel mee aan de overdracht en eiseres heeft vier minderjarige kinderen, waaronder een baby. Er was geen risico dat eiseres zich zou onttrekken aan het toezicht. Zij heeft zich altijd samen met haar kinderen op het AZC bevonden en aan haar meldplicht voldaan.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. In de maatregel is in dit kader terecht gewezen op het feit dat eiseres bij een eerder geplande overdracht op 12 maart 2025 niets had ingepakt en haar deur niet opendeed voor de medewerkers van DV&O1. De geplande vlucht is daardoor niet gehaald. Eiseres gaf weliswaar aan dat haar zoontje die dag ziek was, maar zij had hier vooraf geen melding van gemaakt. Eiseres heeft geen enkele actie ondernomen om zelfstandig te vertrekken en zich na de geannuleerde overdrachtspoging ook niet gemeld voor een nieuwe overdracht. Hieruit blijkt geen meewerkende houding. Dat eiseres zich aan haar meldplicht heeft gehouden doet niet af aan het vorenstaande, dit heeft ook niet geleid tot haar zelfstandige vertrek. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Dienst Terugkeer en Vertrek.
Verzwaarde belangenafweging
7. Eiseres stelt dat de vereiste verzwaarde belangenafweging door de minister niet deugdelijk is gemaakt, gelet op artikel 37 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De minister gaat niet in op de afweging van het zeer fundamentele belang van een kind bij verblijf in vrijheid en de psychische schade die een kind op kan lopen door de spanning van detentie die via de ouders ook beleefd kan worden. Daarnaast refereert de afweging op geen enkele manier aan de noodzaak van een beoordeling van de mogelijkheid van een lichter middel.
8. In de maatregel van bewaring heeft de minister ten aanzien van de minderjarige kinderen kenbaar een verzwaarde belangenafweging gemaakt. In de verzwaarde belangenafweging heeft de minister meegewogen dat het in het belang van alle kinderen is om bij hun moeder te blijven en het gezin als een eenheid te behandelen. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden kunnen leiden dat de kinderen psychische schade zouden oplopen. Eiseres heeft ook geen medische documenten overgelegd met betrekking tot haarzelf of haar kinderen. Artikel 37 van het IVRK maakt geen melding van of en hoe een (verzwaarde) belangenafweging moet plaatsvinden. De minister heeft zich verder ingespannen om de bewaring zo kort mogelijk te laten duren door een vlucht voor eiseres en de kinderen te regelen op hun vierde dag in bewaring (24 maart 2025). De rechtbank acht de gemaakte belangenafweging met dit alles voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 april 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.