ECLI:NL:RBDHA:2025:5914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.4164
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag op basis van homoseksuele geaardheid en geloofwaardigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 april 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een Nigeriaanse man die stelt homoseksueel te zijn, behandeld. Eiser heeft op 28 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Minister van Asiel en Migratie op 22 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 26 maart 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van de minister, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de homoseksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig is. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen, en de rechtbank heeft in die eerdere procedure geoordeeld dat eiser zijn geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst op tegenstrijdige verklaringen van eiser en het gebrek aan concreet bewijs voor zijn seksuele geaardheid. Eiser heeft documenten overgelegd, zoals een krantenartikel en foto’s van littekens, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om zijn claims te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom de overgelegde documenten niet de gewenste bewijskracht hebben. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4164
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Vreijsen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 28 januari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988. De minister heeft met het bestreden besluit van 22 januari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de minister en de heer Mgebjume als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

Asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en behoort tot de Bini bevolkingsgroep. Eiser heeft verklaard homoseksueel te zijn en hierom niet terug te kunnen keren naar Nigeria. Eiser heeft een herhaalde asielaanvraag ingediend. Daarbij heeft hij een krantenartikel uit Nigeria, foto’s van zijn littekens en verklaringen van Queer to Support, het COC en een ‘buddy’ overgelegd.

Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 16 juli 2021 afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast.
Op 21 maart 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. In het nu bestreden besluit heeft de minister die aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. De minister heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 16 juli 2021 en heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 31, eerste lid, van de Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst; en
2. Homoseksuele geaardheid.
De identiteit, nationaliteit en herkomst zijn tijdens de eerste asielprocedure geloofwaardig bevonden en staan in de huidige procedure nog steeds vast. De homoseksualiteit wordt, net als in de vorige procedure, door de minister ongeloofwaardig geacht.
Beoordeling rechtbank
Geloofwaardigheid en samenwerkingsverplichting
Eiser stelt dat zijn geaardheid geloofwaardig moet worden geacht. De minister heeft onvoldoende waarde toegekend aan de overgelegde verklaringen over zijn relaties en zijn deelname aan groepen zoals Queer to Support en het COC. Volgens eiser is niet deugdelijk gemotiveerd waarom deze verklaringen en deelname onvoldoende zouden zijn om zijn gestelde seksualiteit aannemelijk te maken.
6. Eiser stelt daarnaast dat de motiverings- en samenwerkingsplicht is geschonden bij de beoordeling van de door hem in deze procedure overgelegde documenten, te weten het krantenartikel uit Nigeria en de foto’s van zijn littekens. Hij verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 augustus 2024, waarin is bepaald dat de vreemdeling zijn persoonlijke omstandigheden toelicht en de minister de algemene situatie in het land onderzoekt.i Beide partijen moeten samenwerken om alle feiten helder te krijgen, waarna de minister beoordeelt welke feiten aannemelijk zijn en een individuele toetsing aan artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) uitvoert. Daarnaast beroept eiser zich op een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 12 november 2024 (M.I. tegen Zwitserland
),waarin wordt benadrukt dat het risico op schending van artikel 3 van het EVRM actueel en met recente informatie moet worden beoordeeld.ii Volgens eiser heeft de minister dit nagelaten.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig is. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
8. Eiser is op 3 februari 2021 in beroep gegaan tegen het besluit van de IND waarin zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig was geacht.iii In het beroep is door de rechtbank Den Haag geoordeeld dat eiser zijn homoseksuele geaardheid en de daaruit ontstane problemen niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom hij eiser niet geloofwaardig acht op basis van de werkinstructie die ziet op de beoordeling van seksuele geaardheid. Eiser heeft onvoldoende concreet en persoonlijk verklaard over zijn gevoelens, zijn relaties en over belangrijke gebeurtenissen. Daarnaast heeft hij op meerdere punten tegenstrijdige verklaringen afgelegd en onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eventuele misverstanden te wijten zijn aan taal- of technische problemen. Ook heeft hij in Nederland weinig initiatief getoond om contact te leggen met andere homoseksuelen, wat de staatssecretaris terecht heeft meegewogen. Eiser is na de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij de ABRvS.iv Dit hoger beroep is ongegrond verklaard en met inachtneming van deze uitspraak oordeelt de rechtbank het volgende.
9. De minister heeft mogen tegenwerpen dat het gehele beeld van de feiten, tegenstrijdige verklaringen en documenten onvoldoende steun biedt voor de geloofwaardigheid van zijn seksuele geaardheid.
Niet ten onrechte heeft de minister overwogen dat eiser weliswaar heeft deelgenomen aan activiteiten van Queer to Support en het COC, maar dit niet als doorslaggevend bewijs gezien. De overgelegde brieven en foto’s tonen weliswaar aan dat eiser bij deze organisaties betrokken is, maar de minister heeft mogen overwegen dat daaruit niet volgt dat hij daadwerkelijk tot de LHBTI-gemeenschap behoort. De minister heeft bovendien mogen concluderen dat het bijwonen van dergelijke activiteiten ook mogelijk is voor personen die niet zelf LHBTI zijn.
10. De rechtbank overweegt verder dat de minister op goede gronden heeft kunnen stellen dat aan het overgelegde krantenartikel geen doorslaggevende waarde kan worden toegekend. De minister heeft er hierbij op mogen wijzen dat eiser al tijdens zijn eerdere procedure over het incident heeft verklaard, maar desondanks heeft nagelaten het artikel toen over te leggen. Dat eiser destijds het krantenartikel niet heeft overgelegd omdat hij vreest voor zijn veiligheid, heeft de minister onvoldoende mogen achten, nu eiser destijds wél verklaringen over het beschreven incident uit het krantenartikel heeft afgelegd. Daarnaast had eiser het krantenartikel in een later stadium, zoals bij de correcties en aanvullingen of in beroep, alsnog kunnen overleggen, hetgeen hij evenmin heeft gedaan. Dit laat twijfel ontstaan over de geloofwaardigheid van het document.
11. Verder heeft de minister niet ten onrechte erop gewezen dat er wezenlijke tegenstrijdigheden bestaan tussen de inhoud van het krantenartikel en de verklaringen van eiser. Zo wijkt de datum van het incident af, wordt een andere locatie genoemd en is er discrepantie over de betrokken handhavingsinstanties. De stelling van eiser dat deze verschillen voortkomen uit een foutieve vertaling door de tolk wordt niet gevolgd, nu hij deze vermeende vertaalfout niet eerder heeft gemeld of gecorrigeerd.
12. Ten slotte heeft de minister mogen betrekken dat in Nigeria tegen betaling krantenartikelen in The Observer kunnen worden geplaatst. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom aan het overgelegde krantenartikel niet de gewenste bewijskracht kan worden toegekend.
Foto’s van littekens
13. Eiser heeft foto’s ingestuurd van littekens op het lichaam. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de foto’s van de littekens geen doorslaggevend bewijs vormen. Uit de foto’s blijkt immers niet dat eiser de afgebeelde persoon is, noch wat de oorzaak van de littekens is.
Zorgvuldigheid gehoor
14. Eiser heeft in de beroepsgronden en ter zitting gesteld dat het gehoor onzorgvuldig is verlopen vanwege communicatieproblemen met de tolk. Hij heeft aangegeven dat hij de tolk Engels slechts gedeeltelijk begreep en dat hij gewend is om Pidgin Engels te spreken, een taal met een beperkte woordenschat. Volgens eiser was het voor hem moeilijk om zich genuanceerd uit te drukken in het Engels, wat mogelijk invloed heeft gehad op de diepgang van zijn antwoorden. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de minister had moeten inspelen op de taalvoorkeur van eiser, vooral gezien de aard van het gehoor waarin diepgaande reflecties werden gevraagd over zijn geaardheid. Er werd benadrukt dat het zorgvuldig zou zijn geweest om alsnog een tolk Pidgin Engels in te schakelen, mede omdat eiser geen type is dat snel aangeeft dat hij een andere tolk nodig heeft.
15. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat er voldoende waarborgen waren om communicatieproblemen te signaleren en te corrigeren. Eiser is verteld dat hij mocht aangeven als het gehoor minder goed verliep en de tolk had eveneens kunnen ingrijpen. Naar het oordeel van de rechtbank geven het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag en de correcties en aanvullingen geen concrete aanwijzingen dat eiser niet adequaat heeft kunnen verklaren. Eiser heeft immers geen concrete voorbeelden gegeven van misverstanden of punten waarop onvoldoende kon worden verklaard, noch heeft hij dit later onderbouwd in de correcties en aanvullingen De rechtbank ziet in het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag verder ook geen aanknopingspunten dat het gehoor onzorgvuldig is verlopen. De minister mocht er dan ook van uitgaan dat het gehoor op een zorgvuldige wijze is afgenomen.

Conclusie en gevolgen

16. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. O. El Hihi, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Raad van State, 14 augustus 2024, ECLI: NL:RVS:2024:3175.
ii Europees Hof van de Rechten van de Mens (
M.I. t. Zwitserland), 12 november 2024, n. 56390/21.
iii Rechtbank Den Haag, 10 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:519.
iv Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29 maart 2022, nr. 202201245/1/V2.