ECLI:NL:RBDHA:2025:5905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL24.51010 + NL24.51011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard; verzoek om voorlopige voorziening afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2025 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie kennelijk ongegrond was verklaard. De rechtbank behandelde het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De rechtbank overwoog dat eiser op 28 januari 2025 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers was geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken. Dit leidde tot de vraag of er nog sprake was van procesbelang. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van eiser op 21 maart 2025 had laten weten geen contact meer te hebben met eiser, wat impliceert dat eiser geen prijs meer stelde op de door hem aanvankelijk verzochte bescherming in Nederland.

Aangezien er uitspraak op het beroep was gedaan, was een voorlopige voorziening niet meer nodig. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling in beide zaken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter D. Bruinse - Pot, in aanwezigheid van griffier S. Rashid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.51010 en NL 24.51011
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. Met het besluit van 18 december 2024 heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
3. Na afloop van de behandeling van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Motivering

4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Voorafgaand aan de behandeling op de zitting heeft de minister in het bericht van 12 februari 2025 aan de rechtbank laten weten dat eiser op 28 januari 2025 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken (MOB). Daarom beoordeelt de rechtbank of er nog sprake is van procesbelang.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer een vreemdeling die in Nederland om bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dat is alleen anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde heeft en dus nog prijs stelt op de door hem verzochte bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [2]
7. De gemachtigde van eiser heeft bij bericht van 21 maart 2025 aan de rechtbank laten weten geen contact meer te hebben met eiser. Gelet hierop neemt de rechtbank aan dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk verzochte internationale bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
8. Aangezien er uitspraak op het beroep is gedaan is een voorlopige voorziening hangende beroep niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst dat verzoek daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in geen van beide zaken aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025 door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak van de enkelvoudige kamer kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.51011.
2.Zie ABRvS 1 juli 2024,