ECLI:NL:RBDHA:2025:5905
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- D. Bruinse - Pot
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard; verzoek om voorlopige voorziening afgewezen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2025 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie kennelijk ongegrond was verklaard. De rechtbank behandelde het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De rechtbank overwoog dat eiser op 28 januari 2025 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers was geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken. Dit leidde tot de vraag of er nog sprake was van procesbelang. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van eiser op 21 maart 2025 had laten weten geen contact meer te hebben met eiser, wat impliceert dat eiser geen prijs meer stelde op de door hem aanvankelijk verzochte bescherming in Nederland.
Aangezien er uitspraak op het beroep was gedaan, was een voorlopige voorziening niet meer nodig. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling in beide zaken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter D. Bruinse - Pot, in aanwezigheid van griffier S. Rashid.