In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, een vrouw van Chinese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 14 november 2024 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 12 februari 2025, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. H. Drenth, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. N. Hamzaoui. Tijdens de zitting was ook een tolk, X. Chu, aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er op dezelfde dag ook uitspraak is gedaan in de beroepszaak met zaaknummer NL24.45147, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig was. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, welke zijn vastgesteld op € 907,-. Deze kosten zijn ontstaan door het indienen van een verzoekschrift door de gemachtigde van verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 februari 2025 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.