ECLI:NL:RBDHA:2025:5888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
C/09/635758 / FA RK 22-6391 en C/09/635722 / FA RK 22-6363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over minderjarigen

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds begin 2022 bij gezinshuisouders wonen en dat de moeder, ondanks haar inspanningen, niet in staat is om de zorg en opvoeding voor hen op zich te nemen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te benoemen tot voogd. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de ontwikkeling van de kinderen en de mogelijkheden van de moeder, waarbij is geconcludeerd dat de moeder door haar beperkingen niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de kinderen te dragen. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geoordeeld dat beëindiging van het gezag noodzakelijk is. De moeder heeft aangegeven dat zij het niet eens is met de beëindiging van het gezag, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de situatie van de kinderen en hun zorgbehoefte zwaarder weegt. De rechtbank heeft de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de moeder het gezag behoudt totdat er een uitspraak in hoger beroep is gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers: C/09/635758 / FA RK 22-6391 en C/09/635722 / FA RK 22-6363
Datum uitspraak: 6 maart 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, 'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarigen
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door advocaat mr. F. Pool te Rotterdam,
[naam 1]en
[naam 2],
hierna te noemen: de gezinshuisouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 23 september 2022 heeft de rechtbank de verzoekschriften met bijlagen ontvangen.
1.2.
Bij beschikking van 4 januari 2023 heeft de rechtbank de verzoeken aangehouden en het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen ten behoeve van onderzoek (contra-expertise) toegewezen.
1.3.
Bij beschikking van 13 maart 2023 heeft de rechtbank de gecertificeerde instelling verzocht deskundigen te benaderen voor het verrichten van het onderzoek en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.4.
Bij beschikking van 7 september 2023 heeft de rechtbank het Nederlands Instituut voor Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht te bemiddelen bij het benoemen van een deskundige voor het verrichten van het onderzoek en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.5.
Bij beschikking van 31 juli 2024 heeft de rechtbank twee deskundigen benoemd voor het verrichten van onderzoek ter beantwoording van vier in het dictum genoemde onderzoeksvragen en iedere verdere beslissing aangehouden. De rechtbank heeft bij die beschikking ook bepaald dat de behandeling zal worden voortgezet bij de meervoudige kamer van de rechtbank na ontvangst van het rapport van de deskundigen.
1.6.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft kennisgenomen van voornoemde beschikkingen en de daarin genoemde stukken en berichten die onderdeel uitmaken van de procedures.
1.7.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van:
  • het forensisch psychologisch onderzoeksrapport van de deskundigen, gedateerd op 6 januari 2025;
  • de facturen en verantwoording van de deskundigen, gedateerd op 6 januari 2025;
  • het verweerschrift van de moeder, gedateerd op 28 februari 2025.
1.8.
Op 6 maart 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij is gelijktijdig het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing behandeld (met zaaknummer C/09/675087 / JE RK 24-1988), waarop afzonderlijk is beslist. Bij de zitting waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de gezinshuismoeder [naam 3] ;
- [naam 4] namens de Raad;
- [naam 5] en [naam 6] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 2] is erkend door [naam 7] .
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds februari 2022 bij de gezinshuisouders.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 januari 2025 de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laatstelijk verlengd tot 20 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad handhaaft het verzoek om het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogd. De Raad vraagt de rechtbank om de beslissing
nietuitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
In aanvulling op het verzoek en de eerdere verklaringen is door de Raad op de zitting aangegeven dat zijn conclusies worden bevestigd in het deskundigenrapport. Het is goed dat de moeder zich neerlegt bij het feit dat het perspectief van de kinderen bij de gezinshuisouders ligt. Dat is echter pas zeer recent het geval en het is de vraag of zij daadwerkelijk achter het perspectief van de kinderen staat. Het jaarlijks ter discussie stellen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zorgt voor onduidelijkheid en onzekerheid voor zowel [minderjarige 2] en [minderjarige 1] als voor de moeder. Uit het eigen onderzoek van de Raad en uit het deskundigenrapport volgt dat het voor de moeder moeilijk blijft om te overzien wat de kinderen nodig hebben en dat zij dit door haar eigen problematiek ook niet aan de kinderen kan bieden. De afgelopen jaren is veel geprobeerd om het inzicht bij de moeder te vergroten, maar dat heeft onvoldoende opgeleverd. Om die reden ziet de Raad onvoldoende kansen in het vrijwillige kader. De Raad heeft ter zitting benadrukt dat het niet de bedoeling is dat de moeder minder contact met de kinderen zal hebben. Het contact en de frequentie ervan moeten altijd bespreekbaar blijven.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1.
De moeder is het niet eens met de uitkomst van het deskundigenonderzoek en het verzoek van de Raad. Zij wenst dat het verzoek tot beëindiging van het gezag wordt afgewezen dan wel wordt aangehouden voor zes maanden. De moeder ziet in dat zij de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet op zich kan nemen. Zij berust in het feit dat de kinderen niet meer bij haar kunnen wonen. Toch vindt zij het niet noodzakelijk, en daarmee in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), als haar gezag over de kinderen zou worden beëindigd. Beëindiging van het gezag zorgt namelijk niet voor de duidelijkheid over de vraag waar de kinderen zullen opgroeien. Alle betrokkenen, en dus ook de moeder, zijn het erover eens dat de kinderen bij de gezinshuisouders zullen opgroeien. De moeder is ook bereid dit naar de kinderen uit te dragen. Volgens de moeder hebben de Raad en de gecertificeerde instelling onvoldoende gekeken naar alternatieven voor een zo vergaande maatregel. Zo kan, volgens de moeder, de module ‘Ouder op afstand’ nog ingezet worden. Dit zal ook helpen om te voorkomen dat jaarlijks de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verlengd moeten worden, omdat kan worden toegewerkt naar hulp in een vrijwillig kader. Verder heeft de moeder nooit misbruik van haar gezag gemaakt en zal zij dit in de toekomst ook niet doen. Zij werkt mee aan het nemen van gezagsbeslissingen. Als de rechtbank twijfelt of de moeder er wel echt achter staat dat de kinderen bij de gezinshuisouders opgroeien dan verzoekt de moeder om het verzoek zes maanden aan te houden zodat zij kan laten zien dat zij dit accepteert en kan uitdragen naar de kinderen.
4.2.
De gezinshuismoeder heeft op de zitting verklaard dat de gezinshuisouders het eens zijn met het verzoek. De gezinshuismoeder heeft aangegeven dat de moeder weliswaar meewerkt op het moment dat een gezagsbeslissing moet worden genomen, maar dat dit in veel gevallen lang duurt. Dat geeft problemen als er haast geboden is, bijvoorbeeld wanneer een van de kinderen een antibioticakuur moet ondergaan. De omgang tussen de moeder en de kinderen verloopt op zich goed, maar die omgang is altijd begeleid. De gezinshuismoeder heeft erop gewezen dat uit de verslagen van de bezoeken volgt dat de moeder met de kinderen bespreekt dat de kinderen mogelijk weer bij haar zullen wonen. Niet moet worden onderschat wat de onzekerheid over waar zij zullen wonen met de kinderen doet. Met name bij [minderjarige 2] wordt gezien dat zij daar veel mee bezig is.
4.3.
Ook de gecertificeerde instelling sluit zich aan bij het verzoek. Volgens de gecertificeerde instelling hebben de kinderen een grote zorgbehoefte, met name [minderjarige 1] . Het perspectief van beide kinderen ligt op dit moment bij de gezinshuisouders. Het is echter wel de vraag of dit ook op langere termijn de juiste plek voor [minderjarige 1] is. Ook de gecertificeerde instelling geeft aan dat het vaak lang duurt voordat de moeder de benodigde toestemming geeft. Zij woont begeleid en krijgt intensieve persoonlijke begeleiding. De persoonlijke begeleiding helpt de moeder bij het nemen van gezagsbeslissingen door uit te leggen wat haar wordt gevraagd. Volgens de gecertificeerde instelling is het zonder die begeleiding voor de moeder moeilijk om dit te begrijpen.

5.De beoordeling van de rechtbank

Verzoek tot beëindiging gezag
5.1.
De rechtbank kan het gezag van een ouder beëindigen, indien (a.) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b.) de ouder het gezag misbruikt. [1]
5.2.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het privé- en gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer vereist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat die belangen voorop staan bij het nemen van een beslissing over het kind. Op grond van artikel 8 EVRM geldt dat indien het doel van, in dit geval, het beëindigen van gezag met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het privé- en gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
5.3.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het privé- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.4.
De kinderen zijn sinds maart 2021 onder toezicht gesteld en in oktober 2021 met spoed uit huis geplaatst. Sindsdien wonen zij niet meer bij de moeder. Sinds begin 2022 verblijven de kinderen bij de gezinshuisouders. Uit de onderzoeken van de Raad en de deskundigen komt naar voren dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt sinds zij bij de gezinshuisouders wonen. Voor [minderjarige 1] geldt echter wel dat hij een grote zorgbehoefte houdt. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de moeder haar uiterste best doet om een goede en lieve moeder voor haar kinderen te zijn. Het contact tussen de moeder en de kinderen verloopt overwegend positief en de moeder onderhoudt goed contact met de gezinshuisouders en de jeugdbeschermer. Volgens alle betrokkenen, ook volgens de moeder, kan van de moeder echter niet worden verlangd dat zij de verzorging en opvoeding voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op zich neemt. De rechtbank leidt uit de onderzoeken van de Raad en de deskundigen af dat de moeder zelf, nu en in de toekomst, intensieve en structurele begeleiding nodig heeft op veel leefgebieden vanwege haar licht verstandelijke beperking. De moeder heeft onvoldoende inzicht in haar eigen beperkingen en de gevolgen daarvan voor haar kinderen. Door haar beperking is zij bovendien onvoldoende leerbaar. Geconcludeerd wordt dat de opvoedcapaciteiten van de moeder en de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet met elkaar in balans zijn. De jarenlange betrokkenheid van de jeugdbescherming en de intensieve begeleiding die de moeder krijgt, hebben er niet toe geleid dat zij de zorg voor de kinderen op zich kan nemen. De moeder zal niet binnen aanvaardbare termijn de zorg en opvoeding voor de kinderen kunnen dragen.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is beëindiging van het gezag noodzakelijk. De moeder heeft weliswaar aangegeven dat zij achter het opgroeiperspectief van de kinderen staat, maar dat is nog maar heel recent. Tot voor kort gaf de moeder telkens aan dat zij in ieder geval weer de zorg voor [minderjarige 2] op zich zou willen nemen. De rechtbank heeft op de zitting vragen hierover gesteld. De moeder heeft daarop onder meer verklaard ‘dat zij er alles aan heeft gedaan’, ‘dat ze het niet meer kan veranderen’ en ‘dat ze het belangrijk vindt dat de kinderen elkaar hebben’. Ook droeg de moeder nog recent regelmatig naar de kinderen uit dat zij weer haar zouden gaan wonen. De rechtbank heeft de indruk dat de veranderde houding van de moeder wordt ingegeven door het feit dat zij geen mogelijkheden meer ziet om het opgroeiperspectief aan te vechten en dat deze niet voortkomt uit een innerlijk doorleefd besluit. Voor de kinderen is het wel belangrijk dat voor hen duidelijk is en blijft dat zij niet meer bij de moeder zullen opgroeien.
5.6.
Ook is het in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dat belangrijke beslissingen (op tijd) genomen kunnen worden. Dit geldt te meer nu ten aanzien van beide kinderen en met name [minderjarige 1] in de toekomst veelvuldig gezagsbeslissingen verwacht kunnen worden vanwege de kindeigen problematiek en de verhoogde zorgbehoefte. Gebleken is dat de moeder weliswaar meewerkt zodra er een gezagsbeslissing genomen moet worden, maar dat zij hierbij veelal hulp van haar begeleiders nodig heeft en dat het nemen van beslissingen (al dan niet daardoor) vaak veel tijd kost. Dit heeft tot gevolg dat noodzakelijke gezagsbeslissingen over de kinderen vertraging oplopen en soms zelfs niet (tijdig) kunnen worden genomen. Dit laatste is met name zorgelijk indien het gaat om gezagsbeslissingen die met spoed genomen moeten worden, zoals medisch ingrijpen in acute situaties. Bovendien zorgt de afhankelijkheid van de persoonlijk begeleiding bij het nemen van de gezagsbeslissingen voor extra kwetsbaarheid, bijvoorbeeld in het geval de begeleider zou wegvallen.
5.7.
Omdat de moeder beperkt leerbaar is en moeite heeft met het houden van overzicht op wat de kinderen nodig hebben, verwacht de rechtbank niet dat overdracht naar het vrijwillige kader binnen een redelijke termijn - al dan niet met behulp van hulpverlening - mogelijk is. De rechtbank acht het ook niet in het belang van de kinderen als de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing telkens moeten worden verlengd. Om die reden zal de rechtbank het (subsidiaire) verzoek tot aanhouding van de moeder niet honoreren. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet met een minder vergaande maatregel dan beëindiging van het gezag kan worden volstaan.
5.8.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. Deze beslissing neemt niet weg dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] blijft en dat zowel de moeder als de kinderen het recht hebben en houden om contact te hebben met elkaar. Hoe vaak dat kan en op welke manier zal ook in de toekomst onderwerp van gesprek blijven. Beëindiging van het gezag betekent niet dat hier een einde aan komt. De rechtbank verwijst in dat verband naar het deskundigenrapport waarin wordt aangegeven dat het wenselijk is als met alle betrokken partijen gekeken wordt naar mogelijkheden om de moeder in haar wensen omtrent het contact meer tegemoet te komen, zodat de omgang met de kinderen minder belastend is en dit de kwaliteit ervan waarschijnlijk ten goede zal komen.
Benoeming voogdij
5.9.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank een voogd over hen te benoemen. [2] In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.10.
De gecertificeerde instelling speelt een belangrijke rol in het contact dat de kinderen met de moeder hebben. Die contacten lopen op zichzelf goed maar daar is wel begeleiding bij nodig. Ook is het nog de vraag of de gezinshuisouders op termijn kunnen blijven voorzien in de zorgbehoefte die [minderjarige 1] heeft. De gecertificeerde instelling kan als neutrale partij het beste de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] behartigen.
5.11.
De gecertificeerde instelling heeft zich bij brief van 30 september 2022 en op de zitting bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
5.12.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de gecertificeerde instelling moet worden belast met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.13.
De rechtbank zal de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat als de moeder hoger beroep instelt tegen deze beslissing zij, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, het gezag over de kinderen behoudt. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat in dat geval de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, die bij beschikking van 6 maart 2025 zijn verlengd tot 16 januari 2026, van kracht blijven.
Deskundigenonderzoek
5.14.
Bij beschikking van 31 juli 2024 heeft de rechtbank twee deskundigen benoemd en bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van ’s Rijks kas komen. Nu de rechtbank de facturen met verantwoording van de deskundigen heeft ontvangen, zal hierna de beslissing worden genomen over de definitieve kosten ten laste van ’s Rijks kas, zodat het bedrag aan de deskundigen kan worden voldaan.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
-
[de moeder], geboren op [geboortedatum 3] 1993 in [geboorteplaats 3] ,
over de minderjarigen
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats 1] , en
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2] ,
6.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarigen:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
6.3.
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
6.4.
bepaalt de aan navolgende deskundigen toekomende honoraria
- T. de Jong een honorarium van € 6.481,42 (inclusief BTW en reiskosten)
- H. Baas een honorarium van € 7.068,24 (inclusief BTW en reiskosten)
te brengen ten laste van 's Rijks kas, en vraagt de griffier deze bedragen aan de deskundigen te voldoen;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025 door
mr. O.F. Bouwman, mr. W.G. de Boer en mr. A.P. de Klerk, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 2 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:266, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:275, eerste lid, BW.